Punk staat in brand

Door Helleke van den Braber

image

Dit jaar
wordt in Londen veertig jaar punk gevierd. Niet zozeer met
wilde en ontregelende feestjes in groezelige zaaltjes, maar vooral met bedaagde
exposities in verstilde bibliotheken.
Zelfs de Britse koningin omarmt inmiddels de tegencultuur en heeft de Sex
Pistols hun legendarische God save the queen (and her fascist regime) kennelijk
vergeven.

Maar in Londen
slaat punk inmiddels terug. Hoe? Niet door alsnog over te schakelen op wilde en
ontregelende feestjes, maar door het punkerfgoed te verbranden. Joe Corré, zoon
van Sex Pistols-manager Malcolm McLaren en punkontwerpster Vivienne Westwood,
heeft besloten zijn collectie punkmemorabilia ter waarde van vijf miljoen pond in
vlammen
te laten opgaan. Dit als anticommercieel gebaar en daad van verzet
tegen het tot erfgoed maken van een beweging die zich juist altijd verzette
tegen het idee van officiële cultuur.
Of, in de woorden van Corré: “The Queen giving 2016, the year of punk,
her official blessing is the most frightening thing I’ve ever heard. Talk about
alternative and punk culture being appropriated by the mainstream. Rather than
a movement for change, punk has become like a fucking museum piece or a tribute
act.”  De punkverbranding zal
plaatsvinden op 26 november 2016, de dag waarop het veertig jaar geleden is dat
Anarchy in de UK uitkwam.

Ook in Nederland wordt trouwens uitgebreid
stilgestaan bij veertig jaar punk: onder de tot de verbeelding sprekende titel FURY! Punk culture vertoont filmmuseum Eye in Amsterdam
vanaf 26 mei films en documentaires, het Van Abbe belicht de tegencultuur in al
haar gedaantes in de expositie De jaren Tachtig. Begin van het nu? en poppodium Vera in Groningen eert
deze maand de legendarisch tegendraadse illustrator Peter Pontiac. In ons land blijven openbare
verbrandingen en andere protesten tegen de musealisering van de tegencultuur vooralsnog
uit.

Beeld via: http://www.ru.nl/acw/actueel-0/oogopener/punk-burning/ 

Your favourite cultural policy

Door Edwin van Meerkerk

Zou staatssecretaris Sander Dekker een eigen
playlist hebben? De veertigjarige bewindsman is er hip genoeg voor. Als hij
gaat hardlopen kan hij sinds kort ook kiezen voor de Sky Radio Running Hits, een gestreamde playlist van up-tempo
popliedjes
.
De non-stop muziekzender richt zich tegenwoordig vooral op dit marktsegment.
Afficheerde Sky zich vroeger als ‘your favorite music station’, nu is het ‘your
favorite playlist’, met een on-line keuze uit negen muzikale smaken. De
concurrentie komt niet langer van andere zenders, maar van Spotify. Deze
ontwikkeling is onderdeel van een grotere verschuiving in het medialandschap,
waarin de relatie tussen de muziekproducent, de distributeurs (waaronder
radiozenders) en de consument fundamentele wijzigingen ondergaat. Ook in zijn
functie als staatssecretaris van OCW komt Dekker hiermee in aanraking,
bijvoorbeeld bij de goedkeuring van zijn nieuwe Mediawet door de Eerste kamer
op 15 maart.

Wat is er aan de hand? Het aanbod aan cultuur,
vooral in het domein van de media, is door de introductie van snel mobiel
internet sterk veranderd. De distributiesystemen stonden sinds de opkomst van
het internet al onder druk, maar de voortdurende beschikbaarheid van beeld en
geluid via het 4G-netwerk heeft voor een verdere gedaanteverandering gezorgd.
Waar het mediabeleid van de overheid er in het verleden op gericht was het
aanbod te reguleren, door het toekennen van zendfrequenties en het afgeven van
uitzendlicenties, maakt streaming de
toegang vrijwel onbeperkt, voor zowel aanbieders als consumenten. Daarmee wordt
een kerntaak van de overheid direct geraakt: het zorgdragen voor spreiding van
cultureel aanbod.

Mediabeleid is als onderdeel van het
cultuurbeleid vaak minder zichtbaar, behalve bij het periodiek verdelen van
zendtijd over de omroepen of wanneer de discussie over het omroepbestel weer
eens wordt aangezwengeld, zoals staatssecretaris Dekker de afgelopen periode
heeft geprobeerd te doen. Het was niet voor niets dat Dekker hiertoe het
initiatief nam. Zoals gezegd is het medialandschap fundamenteel gewijzigd sinds
de rijksoverheid zichzelf in de Wet op het specifiek cultuurbeleid tot taak
stelde voorwaarden te scheppen ‘voor
het in stand houden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins
verbreiden van cultuuruitingen; hij laat zich daarbij leiden door overwegingen
van kwaliteit en verscheidenheid.’ Maar wat als die voorwaarden vanzelf
ontstaan? Wat als de spreiding door het 4G-netwerk gedekt wordt?

In de
mediawet staan dezelfde taken als in de Wet op het specifiek cultuurbeleid:
verscheidenheid, spreiding, kwaliteit en educatie. Nu technologische ontwikkelingen
zoals het mobiele internet de grootst mogelijke spreiding en een oneindige
diversiteit mogelijk maakt, is de vraag wat de taak van de overheid nog is. Het
is geen toeval dat de enige thema’s waarvoor het 4G-netwerk geen garantie kan
bieden, kwaliteit en educatie, de laatste jaren sterk aan belang hebben
gewonnen in het cultuurbeleid. Het nieuwe mediabeleid kan dienen als
lakmoesproef voor de toekomstige ontwikkelingen in de rest van het
cultuurbeleid: de kunsten en het erfgoed.

Nemen we
de recente discussie over de Mediawet als voorbeeld dan is te voorspellen dat
in het cultuurbeleid in bredere zin de toegankelijkheid aan belang zal
verliezen, dat de inhoudelijke eisen van de (rijks-)overheid explicieter worden
– getuige de herhaalde uitspraken van staatssecretaris Dekker over concrete
programma’s – ten koste van inzet van de overheid op de infrastructuur. Op
diverse plekken elders in de culturele sector zijn al pogingen te zien van
overheden om zich uit de voorzieningensfeer terug te trekken en de
cultuurbudgetten voor inhoudelijke doelen in te zetten. Zet die ontwikkeling
zich door, dan is een toekomst denkbaar van gesubsidieerde festivals en
tentoonstellingen die hun plek moeten vinden in een door de markt gestuurde
infrastructuur van gebouwen.

Een
tweede kenmerk van het debat over de Mediawet laat juist een tegenkracht zien.
De lobby van de omroeporganisaties, erfgenamen van een bestel dat al een halve
eeuw aan het instorten is, bleek bijzonder sterk te zijn. Zo sterk, dat van
Dekkers oorspronkelijke hervormingsplannen maar weinig over bleef. Ook deze
ontwikkeling sluit aan bij een beweging in het cultuurbestel waarin de grote,
traditionele instellingen zich met succes buiten de cultuurplancyclus
manoevreren. De instelling van een basisinfrastructuur op landelijk en lokaal
niveau is er daar een van, de Erfgoedwet, die voor de Rijksmusea een grotere
toekomstgarantie biedt, is een tweede.

Kortom, wie de toekomstige ontwikkelingen in
de cultuursector op de voet wil volgen, moet op zoek gaan naar het ‘4G-netwerk’
in de kunsten en opletten wie zich daar als eerste omvormt van ‘radiozender’
naar ‘playlist’. En naar welke instellingen zich, als waren zij verzuilde
omroepen, door politieke lobby veilig weten te stellen in het oude stelsel.

‘De muziek kent geen grenzen’? Musici en hun instrumenten wel

Door Rutger Helmers

Het is
moeilijk te overschatten hoe belangrijk mobiliteit voor ons culturele leven is.
Voor mij leed dat sowieso geen twijfel: ik doe immers onderzoek naar reizen in
het muziekleven in de negentiende eeuw, en geef op dit moment een mastercursus
over muziek en mobiliteit in Amsterdam. Maar de boodschap wordt er nog eens
extra ingewreven nu ik met fikse pijn in mijn rug een paar dagen thuis aan bed en
bank gekluisterd ben.

image

Dan bereikt
mij een bericht van de FIM, de internationale bond voor musici, die een petitie bij de Europese Raad
wil indienen. Zij eisen betere regelgeving voor luchtvaartmaatschappijen, die
het vervoer van muziekinstrumenten nu niet altijd even gemakkelijk maken
(probeer je maar eens voor te stellen dat er een Stradivarius of Fender
Stratocaster bij je handbagage zit). Ze hebben niemand minder dan Katie Melua
gestrikt om als gezicht van de actie op te treden. Toch zou het nog wel eens
lastig lobbyen kunnen zijn in een periode waarin Europese Unie vooral met het sluiten
van grenzen gepreoccupeerd lijkt.

Mobiliteit
lijkt zo’n vanzelfsprekend verschijnsel in ons muziekleven. In het Nijmeegse
Doornroosje, bijvoorbeeld, is het de normaalste zaak van de wereld om Amerikaanse,
Britse, Duitse of Belgische acts te zien, en Nederlandse artiesten profileren
zich in eigen land maar al te graag met hun internationale ervaring. Hoewel
veel muziek nu via iTunes, Spotify of YouTube met één druk op de knop
beschikbaar is, blijft live-muziek een grote aantrekkingskracht op het publiek
uitoefenen, en is toeren voor veel artiesten en bands van levensbelang.

De internationale
circulatie van musici is van alle tijden. Ook voor er vliegtuigen, bussen of zelfs
maar stoomtreinen waren, reisden musici over enorme afstanden. In zijn korte
leven doorkruiste Wolfgang Amadeus Mozart per koets een flink deel van het
Europese continent – en niet voor niets worden zijn reizen nu door de Europese Unie gebruikt om het
gevoel van gemeenschappelijke geschiedenis en cultuur te versterken. Johann
Sebastian Bach legde in 1705 maar liefst 400 km te voet af, van Arnstadt naar
Lübeck, wat overigens begrijpelijker wordt zodra je weet dat reizen met de koets
in de vroege achttiende eeuw wel flink duurder, maar nauwelijks sneller was.
Reizen was altijd een onaangename en hachelijke onderneming, maar dat hield
schijnbaar niemand tegen. In de negentiende eeuw vind je meer dan genoeg zangers
en instrumentalisten die besluiten op hun tours ook even Mexico, Turkije of
Indonesië aan te doen, en daarbij komen onwaarschijnlijke verhalen van virtuozen
die besloten hun Stradivarius-cello door Siberië of drie à vier Erard-vleugels door
de Verenigde Staten mee te slepen.

Je zou
denken dat dergelijke ondernemingen tegenwoordig nauwelijks meer een uitdaging
vormen. En inderdaad, het vervoer gaat een stuk soepeler en sneller, maar nog
altijd stuiten reizende musici zo nu en dan op problemen. Ik heb zelf
meegemaakt hoe een strijkkwartet dat in 2010 op een conferentie
in Leeds zou spelen, niet kwam opdagen. De Amerikaanse celliste bleek door de
douane geweigerd: hoewel ze een onbetaald optreden voor de universiteit zou
geven, had de douanier op basis van haar instrument geconcludeerd dat ze voor
‘werk’ was gekomen en dus niet het juiste visum had. De andere leden van het
kwartet waren overigens zonder problemen doorgelaten – waarschijnlijk omdat hun
instrumenten iets kleiner waren en dus niemand waren opgevallen.

En waar
sommige onbetaalde musici geweigerd worden omdat de douane verwacht dat ze iets
gaan verdienen, lopen anderen tegen de verdenking op dat dit juist te weinig
zal zijn. De succesvolle Senegalese hiphopformatie Daara J Family zou in hetzelfde jaar hun
nieuwste album in Engeland promoten met een concert in Londen en een optreden
voor BBC Radio 4, maar mochten het Verenigd Koninkrijk niet in: zij hadden niet
aan alle formaliteiten voldaan om aan te tonen dat zij in Engeland in hun
levensonderhoud konden voorzien. Ethiopische gitarist, bassist
en producer Nick Page klaagde dat op deze manier de wereldmuziek-scene ‘straks
alleen nog uit muzikanten met een EU-paspoort bestaat.’

Hetzelfde probleem bestaat echter ook voor de
minder bedeelde burgers van rijke landen. Onlangs werd er nog gesignaleerd hoe
duur en lastig het was voor beginnende bandjes uit Canada om concerten in de Verenigde
Staten te kunnen geven (zonder als ‘toerist’ hun instrumenten het land in te
smokkelen), waarbij ook Amerika’s noorderburen zich lichtelijk zorgen lijken te
maken over de opmars van Donald Trump.

En dan
blijkt naast al deze visumellende (en ik probeer maar even niet te bedenken hoe
moeilijk het op dit moment voor Syrische musici zal zijn) dat het transport van
instrumenten van mensen mét de juiste papieren ook al problemen oplevert. Ik
teken die petitie maar. Zodra ik mijn bed weer uit kan, hoop ik wel dat er nog
een beetje goede concerten in de buurt zijn.

Een hakenkruis in een kinderkamer

Door Tom Sintobin

image

Mijn jongste
dochter besloot dat ze het gebroken wit in ons huis meer dan beu was: die
ouderwetse kleur past niet bij haar vijfjarige wereldbeeld. Haar jurisdictie
strekt zich slechts over een ruimte van 4 op 3 meter uit, maar die moest er dus
aan geloven – en wel meteen. In de Kerstvakantie heeft papa immers toch niets
beters te doen. De klus werd een stuk arbeidsintensiever dan ik gedacht had.
Toen we namelijk gezamenlijk de knalblauwe verf op het sobere behangpapier
smeerden, begon dat los te komen. Er bleek onder de eerste laag papier op
sommige plekken nog een tweede te zitten: blauw met bloemetjes (‘Wat mooi,
papa!’, kirde de kleine bevelhebber, ‘dat had ik moeten kiezen!’) Beide lagen
moesten integraal verwijderd worden vooraleer de muur geverfd kon worden – een
volstrekt vervelende rotklus, zoals iedereen kan beamen die er zich ooit mee
ledig hield. En toen werd het plots interessant. Onder de laatste laag trof ik
een tekening op de muur. Een teken, eigenlijk: een rune – aangebracht in lijm.
Het huis dateert uit 1960 en staat in een klein dorpje in Duitsland, nabij het
Reichswald (Slag om het Reichswald: 8 februari – 11 maart 1945), het teken was
een hakenkruis.

image

Mijn
dochtertje slaapt dus al vijf jaar met een hakenkruis naast haar hoofd. Ik trof
geen woedende, baldadige veelheid aan swastika’s: het was er slechts ééntje,
maar dat maakte het nu net zo dreigend, zo berekend. Als het er een heleboel
zouden zijn geweest, dan waren het graffiti, neergekrabbeld in een boze bui
door iemand – een behangersjongen? Een behangersleerling? – die wou rebelleren
tegen alles, en daarvoor die tekens gebruikte waarvan hij wist dat het
establishment – de opdrachtgever? Zijn baas? – ze verafschuwde. Een heleboel,
daarmee had ik kunnen leven: dat betekende iets anders. Maar eentje… Dat is
koud en weloverwogen. Dat is gemeend. In één klap werd haar slaapkamertje een
soort van lieu de mémoire.

Wanneer zijn
oorlogen over? Wanneer de oorlog nooit meer vernoemd wordt in kranten of in de
retoriek van politici, er niemand meer begint te huilen als hij of zij eraan
denkt? Wanneer de laatste kleinzoon of -dochter van de laatste directe
betrokkene overleden is en de verhalen-van-opa-of-oma met zich meeneemt in het
graf? Wanneer niemand zich nog herinnert wat er destijds gebeurde, wanneer er
zelfs geen belletje meer gaat rinkelen als de ermee geassocieerde jaartallen
vallen of wanneer de symbolen ervan ergens opduiken (mijn dochter had nooit
eerder een swastika gezien)? Wanneer er ‘diepgaande studiën’ beginnen te
verschijnen in de plaats van getuigenissen? Wanneer er geen grappen meer over
worden gemaakt op café, genre: ‘Vraag eens aan je Duitse buurman wanneer ze
mijn opa’s fiets gaan terugbrengen?’

De Belgische
auteur Louis Paul Boon schreef ooit ergens dat de Tweede Wereldoorlog pas echt
voorbij zou zijn als mensen hun kinderen weer gewoon ‘Adolf’ of ‘Dolf’ zouden
beginnen noemen, zonder daar iets anders bij te denken dan ‘dat is leuk voor
opa’, of: ‘Tweestammige Germaanse naam die ongeveer “edele wolf” betekent’ (http://www.meertens.knaw.nl/nvb/naam/is/Adolf). In Nederland, zo blijkt uit deze
zelfde website, bleef de naam onverwacht populair tot diep in de twintigste
eeuw – als Boon gelijk heeft, dan is de oorlog hier nog niet eens begonnen.

Ik heb het
hakenkruis met knalblauwe verf overschilderd. De lijm waarmee het was
neergetekend, had een kleur die nog het beste omschreven kan worden als
‘gebroken wit’. Nu zijn er geen gebroken dingen meer in mijn meisje haar kamer.
Is de oorlog nu weer een beetje meer voorbij? Of blijft hij daar zitten,
geverfd maar niet verslagen, onbeweeglijk en onzichtbaar, voor eeuwig op de
muur van een kinderkamer?

Black Friday

Door Liedeke Plate

image

Wie eind vorig jaar de stad in ging, werd
geconfronteerd met een merkwaardig verschijnsel. Op vele winkelruiten werden
kortingen aangekondigd onder de noemer Black Friday Sale.

Black Friday is een Amerikaans begrip. Het
verwijst naar de vrijdag na Thanksgiving Day, een van de weinige vrije feestdagen in de VS.
Nadat ze op de vierde donderdag van november Thanksgiving thuis met vrienden
en/of familie hebben gevierd, traditioneel met kalkoen, cranberrysaus en football, gaan Amerikanen, het
salaris op zak, op vrijdag hun kerstinkopen doen. Black Friday verwijst in
eerste instantie naar de drukte in en rond de winkelcentra. Omdat winkeliers
blij zijn met de omzet, zijn ze met Black Friday gaan adverteren. In de V.S. wordt
Black Friday inmiddels beschouwd als het begin van het kerstaankoopseizoen. Speciale
aanbiedingen moeten de mensen naar de winkels lokken, evenals beperkt voorradige artikelen en steeds
vroegere openingstijden.

In Nederland wordt Thanksgiving nagenoeg niet
gevierd. Op de Pieterskerk in
Leiden na: die houdt jaarlijks een Thanksgiving ceremonie ter herdenking van de
Pilgrims, die  na hun twaalfjarig
verblijf in Leiden de oversteek naar de nieuwe wereld maakte, en hun eerste
oogstviering.

Des te opmerkelijker dat Black Friday eind
november 2015 het Nederlandse straatbeeld domineert. Zonder enige verwijzing
naar de geschiedenis, en zonder andere rede dan nog meer aandacht willen
trekken voor aanbiedingen, wordt het Amerikaanse gebruik aangegrepen om het
winkelend publiek de winkels in te lokken. Dat winkelend publiek is dan al op
de been: in Nederland begint het winkelseizoen immers op het moment dat
Sinterklaas in het land is.

Het vanuit commercieel oogpunt versterkende
effect van Black Friday krijgt zo nieuwe betekenis. Het kan alleen maar
ironisch genoemd worden dat op het moment dat het traditionele Sinterklaasfeest
onder druk staat vanwege zwarte piet, de
winkels het Amerikaanse begrip Black Friday aangrijpen om meer omzet te maken. De
vrijdag na Thanksgiving zwart noemen is niet alleen zeggen dat het een drukke
dag is; het benoemt de dag als calamiteus – en zo werd die term ook historisch
gebruikt: in de jaren 1950 werd de uitdrukking Black Friday door de politie in
Philadelphia gebruikt om de verkeersdrukte behorend bij dit begin van het
winkelseizoen aan te duiden.

Voor het Nederlands winkelend publiek op zoek
naar Sinterklaascadeautjes, ontstaat er onbewust een verband tussen zwarte piet
en zwarte vrijdag,
zoals de actie steeds vaker wordt genoemd. Een verband dat ontstaat in de
praktijk van het winkelen, maar dat nog eens wordt versterkt door de culturele
herinnering aan de zwarte Vrijdag uit de literatuurgeschiedenis: de slaaf van
Robinson Crusoe uit de gelijknamige roman.

Naar verluidt…

Door Tom Sintobin

“There is nothing more deadly
than slow growing fear”

Ik weet nog precies waar ik was op 11 september 2001:
in het Vliegend Varken. Het internet op de faculteit was vastgelopen – zoals
zo’n beetje overal in de wereld – zodat ik met twee collega’s naar dit Leuvense
café was gerend om meer te weten te komen over de terreuraanslagen waar de
Verenigde Staten onder te lijden had. Zoals de meeste mensen zijn de beelden
voor altijd in mijn geheugen gegrift. Ik herinner me nog iets anders: de totale
ontsporing van sommige media. Op een bepaald ogenblik werd zelfs beweerd dat er
alles bijeen 17 vliegtuigen verdwenen waren. Minstens. Geen twijfel mogelijk, ‘want
dat hebben we uit goede bron. Het konden er echter ook meer zijn. Naar verluidt.’

Die ontraceerbare sprekende spoken zijn de laatste dagen weer in volle
glorie opgedoken. De Belgische krant De Morgen post op 18 november 2015
om 17:50 op haar Live Blog dat ‘De
Belg Abdelhamid Abaaoud,
het vermoedelijke brein achter de aanslagen in Parijs, zou zijn omgekomen
tijdens de politieactie in de Parijse voorstad Saint-Denis vanmorgen. Dat
schrijft een journalist van Politico op Twitter, op basis van een
“hooggeplaatste Belgische bron die betrokken is bij het onderzoek”.’
Geen uur later, om 18:44, luidt de boodschap dat het zogenaamde ‘brein’
achter de aanslagen ‘zeer waarschijnlijk overleden’ is: ‘Dat vernam onze redactie
uit goede bron, en werd eerder ook al gemeld door een journaliste van online
nieuwsmedium Politico en VTM Nieuws.’ Ze hadden
ook naar Washington Post kunnen
verwijzen, want die verklapte al uren eerder dat ’French police commandos killed the suspected
ringleader of the Paris attacks in a massive predawn raid Wednesday, two senior
European intelligence officials said’. Om 19 uur komt de procureur des Konings François Molins met vreemd nieuws tijdens
zijn persconferentie: hij kan niet bevestigen dat het brein
gestorven is, want de lichamen van de doden zijn onherkenbaar verminkt. Verder
onderzoek is nodig om het met zekerheid te weten.

De avond ervoor werd het geachte aan het internet gekluisterde publiek ook
al helemaal gratis getracteerd op een bloedstollende  thriller. In het voetbalstadium in Hannover
werd ‘een verdacht pakket’ gevonden. ‘Nee, een hele ziekenwagen was het,
tjokvol met springstof! ’ Of nee, bij nader inzien was er ‘toch niets te zien’.
Ik weet niet hoe dat bij u zit, maar van dit soort verslaggeving word ik
nerveus. Bang zelfs. Ik denk nog regelmatig aan die vermiste vliegtuigen. Tot
op de dag van vandaag zijn ze niet terecht – ze zullen vast op mijn hoofd
vallen als ik het het minste verwacht. IS wacht geduldig het juiste, het
apocalyptische moment af om het vliegtuigen te laten regenen.

Ik sta versteld van het totale gebrek aan eergevoel en zelfbeheersing in zoveel
digitale media. Je hebt geen cultuurfilosoof nodig om te begrijpen waar al dat
gespeculeer-voor-de-eer-om-toch-maar-mooi-de-eerste-te-zijn toe leidt. Zelfs de bekende denker Maxi Jazz zong het al: ’Whether
you’re Soaraway Sun or BBC 1/Misinformation is a weapon of mass destruction. ’

Het Vliegend Varken bestaat niet meer. Jammer, want anders had ik de baas
kunnen vragen of hij ‘Fade Out Lines’ nog een keer
zou willen draaien, de door The Avener herwerkte song van Phoebe Killdeer &
The Short Straws. Uiteraard met de juiste, Parijse, videoclip erbij:
https://www.youtube.com/watch?v=hqwU7nv3hTM  Dan kon ik die 13 andere vliegtuigen
misschien voor even vergeten.

Cybercouture: twitteren met je trui

image

Door Anneke Smelik

Zou het niet geweldig zijn als je stroom kan
opwekken met je colbertje? Je mobiel kan opladen in de achterzak van je
spijkerbroek? Of kan twitteren met je trui? 

‘Draagbare
technologie’ is de nieuwe mode. Mode-ontwerpers en wetenschappers verwerken elektronica,
vitaminen, microprocessoren, zonnepanelen, LEDs, of interactieve interfaces in kleding.
De toepassing van zulke ‘slimme materialen’ in modeontwerp staan aan de basis
van wat ik ‘cybercouture’ noem. Dat klinkt misschien als toekomstmuziek, maar in
Nederland wordt hier al volop mee geëxperimenteerd. Kunstenaars en ontwerpers, zoals
Pauline van Dongen, Iris van Herpen, Bart Hess, Daan Roosegaarde, Marina
Toeters en Anouk Wipprecht, vormen de avant-garde in het internationale veld
van cybercouture. Toch zien we de cybercouture nog niet terug in de mode op
straat. ‘Wearables’ (zoals draagbare technologie in vaktermen heet) komen
zelden verder dan het laboratorium of de catwalk en blijven te veel hangen in
de sfeer van ‘gadgets’ en ‘gimmicks’.

Daarom zijn we vorig jaar aan
de Radboud Universiteit Nijmegen, samen met de Technische Universiteit
Eindhoven en de modeacademie ArtEZ in Arnhem, een interdisciplinair
onderzoeksproject gestart, ‘Crafting Wearables’, waarin mode, technologie,
industrie, en wetenschappelijk onderzoek samenwerken. We willen wearables
ontwerpen die duurzaam, modieus én commercieel haalbaar zijn. Een ‘nerdy’
outfit mag dan wel een technologisch hoogstandje zijn, maar het moet je ook
goed staan en lekker zitten. En het moet iets toevoegen aan de volle klerenkast
en de vele technologische apparaten die je al hebt. Zou het niet ideaal zijn
als mijn favoriete spijkerjasje op festivals tegelijkertijd als telefoonoplader
dient of als mijn trui warmte afgeeft wanneer het aan het eind van de dag
frisser wordt?

In cybercouture
versmelten het lichaam, de kleding en de technologie. Die intense en intieme
verbondenheid tussen mens en technologie doet iets met onze identiteit. Daarom roept
cybercouture ook filosofische vragen op: word ik me door het t-shirt dat mijn
bloeddruk in de gaten houdt niet ineens veel bewuster van mijn lichaam? Wat
doet het met mijn vriendschappen als mijn jurk mijn emoties weerspiegelt zonder
dat ik ze hoef uit te spreken? Wearables creëren een weefsel van complexe en
mobiele relaties tussen de mens en haar lichaam, technologie, en samenleving.
Zo helpt cybercouture om die relaties te verdiepen, veranderen en
tegelijkertijd kritisch te bevragen.

Image ‘Iris van Herpen’ by Zack Balbino via  https://www.flickr.com/photos/94329551@N07/8832556696 under Creative Commons

Voor de kunst en voor elkaar (daarom gaan we naar het theater)

Door Helleke
van den Braber

image

Waarom gaan we naar het theater? Als we al naar het theater gaan? Het
antwoord op die vraag verschilt van persoon tot persoon zou je zeggen, en
anders toch zeker van
groep tot groep
. Fervente theatergangers zoeken iets anders dan sporadische
bezoekers, toneelliefhebbers willen andere dingen dan cabaretfans, onder de
dertig wil iets anders dan boven de vijftig. En uiteraard wil elite iets anders
dan massa.

Het grote publiek heeft moeite de weg naar de
schouwburg te vinden, en neem ze dat eens kwalijk. Het theater is al eeuwenlang
niet hún domein, maar plek van samenkomst van een (soms smalle, vaak bredere)
laag cultureel
geinteresseerden
. Zij kopen de kaartjes en vullen de zalen, en bezorgen de
schouwburg daarmee niet alleen geld, maar vooral ook draagvlak, waardering en
aanzien. Daarom komen cultuurliefhebbers graag in het theater; het grote
publiek haalt over het algemeen z’n schouders op.

Is dat erg? Je zou denken van niet. Zo gaat
het al tijden. Maar de subsidies
lopen terug
, de kaartjes worden duurder en de
zalen blijven leger
. Dat leidt inmiddels tot flinke paniek in de
schouwburgen. Zo liet Stadstheater Arnhem (al in bedrijf sinds
1865
) vorige week weten het vervelend te vinden dat veel Arnhemmers het
aanbod in de schouwburg als “artistiek
en elitair
” bestempelen. “We moeten alles doen om het tij te
keren”, meent programmeur Evelien ter Ellen. Daarom richt de programmering
zich voortaan “op een breed publiek”.

Dit nu lijkt me een denkfout. Dat brede
publiek weet al sinds de oprichting in 1865 de weg naar de schouwburg niet
te vinden
, en daar zijn enkele goede redenen voor. Want wat zoeken mensen
in het theater? Twee dingen die voor de massa veel minder relevant zijn dan
voor de elite. Ze zoeken namelijk kunstbeleving en elkaar.

Voor bezoekers is de schouwburg allereerst een
plek om aansprekende culturele ervaringen op te doen – te worden uitgedaagd,
geprikkeld, geirriteerd, geamuseerd, getroost, bevrijd of wat voor effecten
podiumkunst ook maar heeft op een mens. De theaterzaal als fysieke plek van
samenkomst is ultiem geschikt om cultuur collectief te beleven en te ervaren. De
schouwburg is, en dat is cruciaal, vooral ook een sociale arena, waarin mensen
zich met elkaar kunnen verbinden, zich in elkaar kunnen herkennen, en zich
gezamenlijk kunnen onderscheiden van iedereen die niet naar het theater gaat.

De Franse socioloog Pierre Bourdieu benadrukt
de grote samenbindende en identiteitsbevestigende kracht die daarvan uitgaat en
noemt het distinctiedrang; het
(buitengesloten) grote publiek heeft het liever over elitarisme. Feit is dat
het theater eeuwenlang zijn relevantie
heeft behouden juist vanwege die krachtige combinatie van artistieke inhoud,
sociale bindingskracht en een door makers en publiek gezamenlijk beleefd geloof
in de waarde van kunst.

Elitarisme en artisticiteit zijn dus geen
bedreiging, stadstheater Arnhem, maar unique
selling points
die omarmd en gekoesterd moeten worden. Ze zijn wat jullie
al sinds 1865 groot heeft gemaakt en hebben bovendien volop potentie om dat ook
tot ver na 2065 te blijven doen. De krachtige waardetoekenning door een (brede)
groep cultuurliefhebbers is jullie levensader en dat tij moet helemaal niet
gekeerd, maar juist opgestuwd.

Hoe? Niet door op zoek te gaan naar nieuw
publiek dat zich niet herkent in wat het theater te bieden heeft, maar door te
zorgen dat je relevanter en aantrekkelijker wordt voor wie altijd al kwam. Dat
publiek zul je vervolgens wel moeten verjongen –  niet door te verplatten en te versimpelen,
maar door nieuwe
vormen
te vinden om je inhoud te presenteren, door slimme keuzes uit het
theateraanbod te maken (en die als curated content aan te bieden) en vooral door ruimte te bieden
aan de ingebakken behoefte van je publiek aan onderlinge
identiteitsbevestiging, herkenning en erkenning. Geef de mensen die in het
theater geloven een valide plek om dat geloof gezamenlijk te beleven. Dáárom
gaan ze immers naar het theater: voor de kunst en voor elkaar.

Met dank aan Rocco Hueting

Beeld: Pixabay

Hyper-identiteit

Door Edwin van Meerkerk

Kunst draait om identiteit en authenticiteit. Een zangeres
legt haar ziel in een lied, een acteur geeft zich bloot op het podium, zo wil
het cliché. Juist daarin schuilt, zo menen velen, het verschil tussen hoge en
lage kunst. In de populaire cultuur is die authenticiteit gespeeld, gaat het
niet om identiteit, maar om imago. Zo bezien rekt de populaire peuterpopgroep
K3 de grenzen van de popmuziek weer een stap verder op in het nieuwe
televisieprogramma K3 zoekt K3 (VTM / SBS6). In deze talentenjacht
maken jonge Nederlandse en Vlaamse meisjes kans om in de voetsporen te treden
van deze uiterst succesvolle meidengroep. Is daarmee de fundamentele leegheid
van de populaire cultuur definitief bewezen?

image

Autoriteiten

Het programma K3 zoekt
K3
is een hypermoderne potpourri van vorm en inhoud. Vrolijke peuterpop
wordt gebracht in een volwassen setting, die volstrekt ongeschikt is voor de
muzikale doelgroep. Nauwelijks verhulde toespelingen op de seksuele relaties die bedenker en manager Gert Verhulst had met twee van de drie dames, maken, nog los van het tijdstip van de
uitzending, dat het programma duidelijk niet gericht is op de fans, maar op het
brede televisiepubliek dat van talentenjacht naar talentenjacht zapt.

Die wereld van talentenjachten is iconisch voor het
afgelopen decennium. Iedereen kan een ster worden, iedereen wíl een ster
worden. De dominantie van het genre zorgt ervoor dat een aantal patronen in
onze culturele wereld verder inslijten, patronen die soms al lang verdwenen
leken, maar die soms ook hier hun definitieve doorbraak beleven. De
ongenaakbare autoriteit van de jury en de dominantie van het (geseksualiseerde)
uiterlijk behoren tot de eerste categorie. De sterk meritocratische manier
waarop afvallers aan de kant worden gezet en de eis van succesvol en talentvol
zijn tot de tweede. Het is maar goed dat de peuters hier niet naar kijken.

Transformatie

Nog interessanter wordt het als we naar K3 zelf kijken. K3 zoekt K3 is niet het eerste
reality-programma rond de groep. Een paar jaar geleden nog zocht ‘K2’ naar ‘K3’ en werd de Nederlandse Josje gekozen als vervangster voor een van de drie
oorspronkelijke groepsleden, Kathleen. Zonder problemen nam ze de rol over, oude
nummers werden op een nieuwe verzamel-cd ingezongen met exact hetzelfde arrangement,
zodat alleen een trouw fan en geoefend luisteraar het verschil kon horen. Het
enige wat veranderde was de naam van
de blonde zangeres.

Nu is het vervangen van een bandlid door een ander geen
onbekend fenomeen,
maar het vervangen van een complete groep is nog niet eerder vertoond – zeker
niet met de pretentie dat de groep zelf
niet veranderen zal. Sterker nog: het zijn de meisjes die zullen veranderen. Bedenker,
eigenaar en manager Gert Verhulst stelt het in de uitzending met zoveel
woorden: wie wordt verkozen zal haar oude leven achter zich moeten laten en
beginnen aan een nieuw (en “gegarandeerd succesvol”) leven. Daarbij gaat het
niet om uiterlijk, maar om de ‘K3 factor’, aldus Verhulst, die voorts geen
blijk geeft van enige gêne bij het beoordelen van het uiterlijk van de dames.

Simulacra

Daarmee vormt K3 zoekt
K3
als het ware het sluitstuk van het tijdperk van het postmodernisme,
waarin alle culturele uitingen transformeerden in simulacra, tekens die niet
meer naar een achterliggende werkelijkheid verwezen, maar alleen nog maar naar
zichzelf. In die hyperrealiteit (de termen komen van de Franse cultuurfilosoof
Jean Baudrillard)
is alles schijn. Gert Verhulst is erin geslaagd nu ook de menselijke identiteit
tot een hyper-identiteit te transformeren, een identiteit die niets meer te
maken heeft met de persoon die hem draagt. Wie de drie winnaressen worden, is
volstrekt irrelevant. Ze zullen namelijk K3 zijn.

Bussemaker zet cultuureducatie op de eerste plaats. Toch komt er geen euro bij.

Minister Bussemaker maakt van cultuureducatie beleidsprioriteit nummer één. De vlag, zo is overal te lezen, kan uit! Maar op meer geld hoeft de sector echter niet te rekenen, stelt Edwin van Meerkerk, universitair docent Algemene Cultuurwetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. “Er komt geen euro bij”. Ook blijft er volgens hem onduidelijkheid over de inhoud van cultuuronderwijs. Hij adviseert de sector na de eerste vreugde nog eens goed na te denken. Lees hier zijn hele betoog. 

Bussemaker zet cultuureducatie op de eerste plaats. Toch komt er geen euro bij.