Wat een ‘diepe blik in de tijd’ ons kan leren over ondernemerschap in de kunsten

Door Helleke van den Braber

Rond 1650, schrijft cultuurhistoricus Frans Blom, deed de Amsterdamse Schouwburg alles goed. Het podium slaagde erin “mensen die kunst maken” te verbinden met “mensen die kunst willen zien”. Door slim programmeren en handig financieel manoeuvreren won het “de slag om het publiek”, en wist het met inventieve inzet van “creativiteit [en] competitie” op succesvolle wijze te “ondernemen in cultuur” (8).

Wie Blom’s recente boek over de gloriejaren van de Schouwburg leest (Podium van Europa. Creativiteit en ondernemen in de Amsterdamse Schouwburg van de zeventiende eeuw, Querido 2021) kan niet anders dan aan Halbe Zijlstra denken. In 2010 hamerde de toenmalige Staatssecretaris van Cultuur immers precies op de zaken die in 1650 kennelijk al succesvol in de praktijk werden gebracht. Zijlstra wist het 12 jaar geleden zeker: meer ondernemerschap is hét antwoord op de wankele positie van makers in de kunsten. Te grote afhankelijkheid van de overheid maakt, zo stelde hij, de cultuursector ongezond. Culturele instellingen moeten het heel anders gaan doen: ze moeten ervoor zorgen dat “makers en publiek elkaar vinden” om zo “voldoende bezoekers te trekken”, dan wordt “succesvol ondernemerschap” hun deel.

Zijlstra’s onuitgesproken aanname is dat ondernemerschap de cultuursector duurzaam wendbaarder en veerkrachtiger zal maken. Of dat zo is, is de vraag. Anno 2022 hebben twee coronajaren de wankele positie van cultuurmakers in een fel en pijnlijk licht gezet.  Juist de groep makers die er vóór corona het beste op eigen kracht kwam bleek tijdens de pandemie het hardste te worden geraakt. Eén van de manieren om te reflecteren op de complexe relatie tussen ondernemerschap en precariteit is via een blik op best (of juist worst) practices uit het verleden. Toch gebeurt dat heel weinig. In de vele debatten die sinds 2010 over het door Zijlstra ingezette beleid zijn gevoerd wordt amper verwezen naar de – eeuwenlange – geschiedenis van cultureel ondernemerschap. Het is opmerkelijk hoezeer historisch besef en bezinning op de vraag hoe verleden en heden zich tot elkaar verhouden in die discussies ontbreekt.

Een gemiste kans, zo laat het boek van Frans Blom op aansprekende wijze zien. Podium van Europa is afgelopen maanden ontvangen als een welkom en voor hedendaagse theatermakers uiterst inspirerend venster op de geschiedenis. “Het ondernemerschap in de zeventiende eeuw kan een inspiratie zijn voor het theater van nu, zo laat dit boek zien”, schreef De Volkskrant afgelopen zomer. En inderdaad geeft Blom tal van voorbeelden van succesvol én spaak gelopen cultureel ondernemerschap. De plannen die de schouwburgleiding smeedde, de bondjes die gesloten werden met geldschieters, met gemeentebesturen, met commerciële uitbaters en met opportunistische toneelleiders – we leren uit Podium van Europa dat veel mogelijk was maar dat lang niet alles lukte, en dat succes – eenmaal bereikt – vaak onbestendig was.

We wisten al dat de commerciële en artistieke gloriejaren van de Schouwburg maar enkele decennia hebben geduurd, maar Blom verrijkt dat verhaal door goed inzichtelijk te maken welke infrastructurele omstandigheden die opkomst en neergang hebben aangejaagd. Instructief zijn ook de doorkijkjes in de manier waarop privaat initiatief in deze periode de handen ineensloeg met publieke spelers. Samen maakten ze tussen 1638 en 1672 kunstaanbod mogelijk waar de hele stad beter van werd. Daarnaast geeft Blom een podium aan “de werkbijen die niet op een sokkel staan”(11): de onbekend gebleven schrijvers, acteurs, vertalers, berijmers en andere anonieme mogelijkmakers die de Schouwburg – soms vrijwel voor niets – hebben helpen draaien. Net als in 2022 was de betaling van makers ook rond 1650 een heikel punt. Met verbazing noteert de auteur dat toneelschrijvers in die tijd het prima leken te vinden hun toneelteksten “uit liefde” (11) ter beschikking te stellen.

Ondertussen ging er veel geld in de Schouwburg om. Twee private liefdadigheidsinstellingen, het Burgerweeshuis en het Oudemannenhuis, droegen in 1637 30.000 gulden bij aan de bouw van de Schouwburg en ontwikkelden zich tot onmisbare stakeholders. Ook de stedelijke overheid hield een vinger in de pap. Een in meerdere opzichten handige constructie, want “liefdadigheid was het antwoord aan al diegenen die meenden dat toneelspelen en uitgaansplezier een ledig en zondig tijdverdrijf was” (27) – hoe kon iemand bezwaar maken tegen via het toneel gefinancierde hulp aan armlastigen? Goede tip voor hedendaagse beleidsmakers: cultuur omwille van liefdadigheid. “Wat een drijfveer voor de makers, en wat een uitnodiging aan het publiek”, schrijft Blom. Hoe dat werkte? Blom reconstrueerde het via het open ONSTAGE-datasysteem, dat nieuwe toegang biedt tot het “oudste en compleetste artistieke en zakelijke theaterarchief ter wereld”.

Podium van Europa verscheen in mei 2021, interessant genoeg precies één jaar nadat vier prominente (cultuur)historici in NRC een begeesterd pleidooi hielden voor “een diepe blik in de tijd”. Volgens hen is zo’n blik hard nodig bij het nadenken over oplossingen voor grote hedendaagse maatschappelijke problemen. Voeg historici toe aan het Outbreak Management Team, zo stelden ze voor. Laat hen een vorm van applied history bedrijven, zodat historisch gefundeerde inzichten in (bijvoorbeeld) “cultureel zelfbesef van veerkracht” ervoor kunnen zorgen dat mensen meer “houvast in bange tijden” ervaren. Een “cultureel zelfbesef van veerkracht” – dat is precies wat makers van nu te zoeken hebben in Podium van Europa – én in het achterliggende archief.

Een deel van deze tekst zal voorjaar 2022 worden gepubliceerd in Nederlandse Letterkunde, als onderdeel van een bespreking van Podium van Europa.

The Sounds of a Lockdown

Written by Vincent Meelberg

image

These are interesting times. Not only because of the new social normal that we are experiencing right now, which includes social distancing, but also because of the environmental consequences this has. Pollution of all kinds seems to diminish as this situation continues. For instance, there has been a dramatic drop in pollution across China because of the quarantine measures taken by the Chinese government, and it is expected that similar developments will happen in Europe as well. In fact, cities such as Venice, Italy, already experience the beneficial environmental effects that are a result of the city being on lockdown.

Another kind of pollution that urban life is confronted with is acoustic pollution, also known as noise. Noise are those sounds that are considered as unwanted by particular listeners in a specific context. For instance, a sequence of sounds can be considered music in one context, say by a
listener attending a concert, but noise in another, when that same listener is at home at night trying to sleep while their neighbour is playing that same music from their stereo. In normal circumstances urban environments are filled with sounds that many may interpret as noise. The current situation, however, has resulted urban life being devoid of many of those sounds. This means that the urban auditory environment has changed
completely because of the lockdowns.

An auditory environment can be defined as the totality of the actual sounds that can be perceived in a space, as well as the manner in which this space transforms, blocks, or amplifies these sounds. Such an environment may in itself be objective and measurable, but the ways it is experienced by its inhabitants is not. The Canadian sound researcher and sound artist Barry
Truax uses the term “soundscape”, which he borrowed from R. Murray Schafer, to refer to the experience of an auditory environment. A soundscape can be defined as a relation between individuals and their auditory environment, as an environment of sound with emphasis on the way it is perceived and understood by an individual, or by a society. A soundscape is listener-centred and acknowledges the subjective bonds between listeners and the auditory environment that surrounds them. Consequently, there are as many listeners as there are soundscapes.

The term “soundscape” was originally developed within the World Soundscape Project led by Schafer as an analogue to “landscape” to denote the collection of sounds in an environment. Some of these sounds can be considered natural “keynotes”, which are sounds that arise from the overall geography of a specific area. In addition, a distinction can be made between “hi-fi” and “lo-fi” soundscapes. Hi-fi soundscapes are those soundscapes that are relatively quiet with a wide amplitude range where it is possible to hear a large amount of detail. Lo-fi soundscapes, on the other hand, are loud and noisy, and generally consist of sounds produced by man-made machinery, masking any sonic detail that may be present as well. The cities that are under lockdown have thus exchanged their lo-fi soundscapes for hi-fi ones.

In line with Schafer’s distinction between hi-fi and lo-fi soundscapes, auditory environments reflecting human activity are generally perceived as more pleasant than environments where mechanical sounds are predominant. Listeners generally consider natural sounds such as birdsong and running water as positive soundscapes, and sounds such as traffic noise or construction sounds as negative or unpleasant. Other experiments corroborate these observations. In these experiments sounds of nature, birds, and “other people,” with the exception of angry people, some noises neighbours may make, and cellular phone use were labelled as pleasurable. Sounds produced by cars, traffic, and construction work, however, were considered unpleasant.

Cities under lockdown have auditory environments that are devoid of many of those so-called unpleasant sounds. At first sight, this may be considered a positive thing, and allows for opportunities to create new sounds, such as communal singing. It is quite wonderful to listen to the sounds of a city under lockdown.

Yet, the reason why the urban soundscape has become more hi-fi is
less positive, though. Despite the fact that a hi-fi landscape may be one that provides calmness and rest, the soundscape of a city under lockdown may still be experienced by its inhabitants as stress-inducing, precisely because it reminds them of the pandemic and the devastating consequences it has for many of us. In this sense, it could even be said that silence is the new noise, as silence is now considered as unwanted (absence of) sound.

We can, however, also see this situation as an opportunity. An opportunity to listen more carefully again, not only to the sounds of the city,
but also to your own record collection, for instance. Instead of treating your music as auditory wallpaper during your commute to work, school, or university, give it the attention it deserves. Now that we are  confined to our homes, why not fill them with the most wonderful sounds in the world and actually pay attention?

Trendwatching: the Summer of 89

door Maarten De Pourcq

Deze week een zoekprent! Vind de vijf trends in deze clip
uit 1989 die vandaag weer in zijn. Schrijf ze op een gele briefkaart gericht
aan ACW. De winnaar krijgt een acid cocktail tijdens Nijmegen Summer Capital.
Extra punten gaan naar wie het dansje kan brengen op de Kaaij tijdens de
Vierdaagsefeesten, mét rode sokken. Enjoy!

Summertime!

By Timotheus Vermeulen

Alright, here’s
my summer reading list. It features books I imagine readers might actually
enjoy reading whilst lying on the beach or gazing across the mountain valleys
or – in case you are holidaying in the Netherlands – hiding from the rain in
your camper van or tent (as opposed to those books I personally always think,
or hope, rather, I might want to read but inevitably, and not without relief,
keep pushing to the bottom of my suitcase).

Changing my mind, Zadie Smith

What Judith
Naeff said
. Thoughtful in a mostly intuitive way; emotional in a contemplative
manner, meandering and measured, exploring the cosmically great and the intimately small. This is one
of the most talented authors of our moment at her best. (I would recommend
starting your holidays with this book; it will put your mind to a kind of
inspired, meditative serenity).

 

I am Zlatan Ibrahimovic, Zlatan Ibrahimovic & David
Lagercrantz

The, ahum,
autobiography of Zlatan Ibrahimovic, not just ghost paraphrased but “ghost imagined”,
if that’s a thing, by David Lagencrantz, is, simply put, splendid fun. There
really is no other way to describe it: it’s splendid fun: intentionally (there
are spot-on characterisations of other players and coaches in football) and
unintentionally (in its apparent lack of self-reflection) hilarious, gripping
(it’s a rags to riches story, after all), suspenseful (which fight will break
out next) and superbly written. I’ve read it two summers in a row and look
forward to getting into it again this august. (Best on the beach or next to the
pool, if you ask me).

 

10:04, Ben Lerner

I think
this may well be my favourite book of the past decade: moving seamlessly between
life-writing and (meta-)fiction, farce and melodrama, cultural philosophy and anecdotal
kitsch, in a prose that is lively and spot-on, the novel at once reflects on
the ills of contemporary society and contemplates the more and less effective cures.
(A good second holiday book).

Can’t and won’t, Lydia Davis

Everything Lydia
Davis writes, regardless of what it is or is about, is the best American
literature has to offer. Period. (Wonderful for reading out loud to your fellow
travellers on long journeys by car, train or plane)

Precision and Soul, by Robert Musil

Precision and Soul is a collection of essays written by Musil
between 1911 and 1937. The essays are, without exception, mind-blowing, each of them in and of themselves timeless intuitive philosophy. (Indeed, if you begin your holidays with
Smith, book-end it with this companion piece by Musil.) If the collection is
timeless however, it is also exceptionally pertinent to our current moment.
These essays read like they might have been written today, dealing with the
simultaneous bureaucratization and monetarization of thought, the perverse
obsession with measuring everything, and rising fascism. Scary stuff, but essential
stuff.

Wat leest Roy Groen in zijn puptent deze zomer?

Door Roy Groen

Garth Risk Hallberg – City On Fire. Omdat je Netflix-account niet
overal werkt en je toch op de een of andere manier de avonden in je puptentje
op de camping moet doorkomen. Hallbergs roman lijkt met ruim 900 pagina’s wat
aan de lange kant, maar het geheel is gestructureerd als een moderne tv-serie,
en net als vijf seizoenen Breaking Bad of
Dexter is City on Fire voorbij voordat je er erg in hebt.

Marcel Proust – A la recherche du temps perdu. De zomervakantie is een goed
moment om dit monumentale werk dat zo’n 3000 pagina’s telt eindelijk eens te
lezen. Na de zomervakanties in je studententijd is de eerstvolgende gelegenheid
waarbij je genoeg tijd hebt om Prousts werk te lezen een periode van langdurige
werkeloosheid, of een aanstelling als literatuur professor.  

Richard Rorty – Contingency, Irony, and Solidarity. Al was het maar zodat je na
de vakantie is afgelopen net als Rorty op een overtuigende manier de namen van
Hegel, Kant, Darwin, Freud, Weber, Dewey, Heidegger, Putnam, Foucault en
Nietzsche zonder blikken of blozen in éen zin kunt gebruiken. En kunt uitleggen waarom ze
allemaal een beetje gelijk hadden, maar niet helemaal.

Hart Crane – The Bridge. The Bridge is een aaneenschakeling van
15 lyrische gedichten, die samen een ondoorgrondelijk epos vormen.  Alleen het openingsgedicht (Proem: To Brooklyn Bridge) bevat al meer
moeilijke woorden dan je prismawoordenboek telt, dus enig doorzettingsvermogen
is vereist.

Hannah Arendt – The Human Condition. Na het lezen van al die
boeken vraag je je misschien af hoe het eigenlijk met de menselijke soort
gesteld is. Hannah Arendt presenteerde bijna zestig jaar geleden een
spitsvondig antwoord dat nog steeds waardevol, verontrustend, en hoopgevend is.

Mathijs Sanders gaat op vakantie en neemt mee…

Door Mathijs Sanders

1. Alexandr Poesjkin, Brieven.
Verzameld werk, deel 9
. Vertaling Hans Boland. Papieren Tijger 2016.

In 1999 verscheen het eerste deel van wat inmiddels het
tiendelige Verzameld werk van de
Russische schrijver Alexandr Poesjkin is. Vertaler Hans Boland – die de laatste
twee delen op 2 juni presenteerde aan de Radboud Universiteit – heeft een
meesterwerk voltooid. Kunstenaarsbrieven bieden de aangename illusie dat je op
de werktafel van de schrijver kijkt, of onder de motorkap van diens werk. Zelf
uit oudere vertalingen blijkt dat Poesjkin een virtuoze briefschrijver was. Ik
verheug mij erg op deze royale uitgave! 

2. Robert van Gulik, Het
spookklooster
. The House of Books 2015.

Met een groep Vlaamse en Nederlandse collega’s werk ik
aan een boek over Nederlandstalige publieksliteratuur in de twintigste eeuw.
Aangespoord door Dirk de Geest ben ik mij aan het inlezen op de naoorlogse
detectivefictie. De sinoloog en diplomaat Robert van Gulik is een geheel
vergeten schrijver, maar zijn serie over Rechter Tie – misdaadverhalen die zich
afspelen in het China van de zeventiende eeuw – was ooit immens populair. Voor
wie iets van die sensatie wil ervaren: begin met de roman Het spookslot uit 1962, die onlangs opnieuw werd uitgegeven.

3. Adrien Bosc, Morgenvroeg
in New York
. Cossee 2016.

Oud-studente Carlijn Brouwer – bij mij afgestudeerd met
een scriptie over Boudewijn Büch – vertaalde in opdracht van uitgeverij Cossee
de roman Constellation van de jonge
Franse schrijver Adrien Bosc: een avontuurlijk boek over de crash van het Air
France-toestel Lockheed Constellation op 28 oktober 1949, met aan boord de
bokskampioen Marcel Cerdan. Het was bijzonder om iets van het vertaalwerk van
nabij mee te maken (het wikken en wegen van woorden) en nu het resultaat te
kunnen lezen. ‘Elk verhaal, elke structuur is een kunstgreep’. Datzelfde kan
gezegd worden van elke vertaling.

4. Kamel Daoud, Moussa
of de dood van een Arabier
. Ambo/Anthos 2015.

Sinds de middelbare school ben ik onder de indruk van het
werk van de Franse schrijver Albert Camus, dit dankzij een geweldige docente
Frans. In Moussa schrijft de
Algerijnse schrijver Kamel Daoud terug naar Camus’ eerste roman, L’Étranger (1942) en geeft hij de
anonieme Arabier die in deze roman wordt doodgeschoten een naam, een gezicht,
een stem. ‘Vandaag is mijn moeder nog in leven’. Dat moeten we maar eens gaan
lezen in de mastercursus Europese Letterkunde!  

Eden is aan het verkalken

Door Tom Sintobin

image

In zijn studie Envisioning Eden. Mobilizing imaginaries in tourism and beyond
(2010) betoogt Noel Salazar dat het toeristische bedrijf eigenlijk kan worden
opgevat als een ‘beeldvormingsindustrie’: landen, volkeren, gebouwen en noem
maar op worden daarbij voortdurend met betekenissen opgeladen om ze
aantrekkelijk te maken voor bezoekers. Of beter: om ze ‘verkoopbaar’ te maken aan
bezoekers. Met de werkelijkheid hoeven deze beelden niet per se heel veel te
maken te hebben. Soms wordt er behoorlijk stevig op los gelogen. Onderzoek dat
Edward Bruner in zijn boek Culture
on  tour. Ethnographies of travel
(2005)
publiceerde, toonde bijvoorbeeld aan dat de Maasai die verbonden waren aan
Mayers Ranch in Kenia – een (inmiddels opgedoekte) toeristische attractie waar
je zogezegd in contact kunt komen met ‘the authentic wild’ – zich ertoe
verbonden om zich aan strakke kledij- en andere voorschriften te houden. De (blanke) uitbaatster ‘does not permit the
Maasai to wear their digital watches, T-shirts, or football Socks, and all
radios, Walkmen, metal containers, plastics, aluminium cans, and mass-produced
kitchen equipment must be locked away and hidden from the tourists’ view. […]
For performances the Maasai cloth must be solid red, not red and white like the
fabric they frequently wear when they are not on the job.’ (Bruner 2005, 58-59). Give the
people what the people want
, is het devies, en als mensen een primitieve
stam willen zien die buiten de tijd staat en er precies zo uitziet als op de
plaatjes in National Geographic-achtige
bladen, dan voer je er toch zo een op… Saillant detail: absurd veel plaatjes
uit die bladen werden, zo stelde Bruner vast, op deze site gemaakt.

Niet altijd is de beeldvorming zo frappant misleidend.
Praag wordt bijvoorbeeld systematisch als een romantische stad in de markt
gezet. Zo is het de eerste stad die Travelvalley.nl noemt in haar lijst van ‘de
vijf meest romantische steden van Europa’, met de volgende uitleg erbij: ‘Het
zijn de torentjes, de smalle straatjes en de gezellige pleintjes in Praag die
zorgen voor de romantiek. Nieuwbouw is in deze stad ver te zoeken en wanneer je
verliefd bent worden oude gebouwen ineens heel erg mooi. Smoorverliefde
stelletjes moeten dus naar Praag, om een muntje van de Karelsbrug in het water
te gooien, voor veel geluk en eeuwige liefde.’.
Die torentjes, straatjes, pleintjes en brug zijn er inderdaad, maar stelletjes
die denken dat ze een romantisch eenzaam momentje zullen kunnen beleven op de
fameuze Karelsbrug om een muntje in de Moldau te gooien, komen gegarandeerd van
een kale reis terug, want de brug wordt dagelijks overspoeld door horden
toeristen op zoek naar eenzaamheid. Zeggen dat de website liegt, gaat allicht te
ver, maar ‘maximally informative’ is ze toch ook allesbehalve – waarmee aan een
van de vereisten die de filosoof Paul Grice heeft geïdentificeerd voor een
geslaagde conversatie (maxime van kwantiteit – wees zo informatief mogelijk),
niet voldaan wordt. Iets soortgelijks is de Australische regering op dit
eigenste ogenblik aan het uitspoken.

Eén van dé trekpleisters van het land down under is het reusachtige Great
Barrier Reef. Volgens de cijfers die The
Guardian
publiceerde, was de toeristische industrie rond dit koraalrif in
2012 goed voor 64.000 jobs en een bijdrage van zo maar eventjes 5.2 miljard Australische
dollar. Dit unieke ecosysteem is er slecht aan toe, zo blijkt uit een
VN-rapport, want ongeveer de helft van rif lijdt aan ‘bleaching’ door de
klimaatopwarming en is dus dood of stervend. Of beter: zo had moeten blijken
uit een VN-rapport, want onlangs werd bekend dat het Australische Department of environment druk heeft
uitgeoefend totdat het hoofdstuk over Australië geschrapt werd. The
Guardian
: ‘Explaining the
decision to object to the report, a spokesperson for the environment department
told Guardian Australia: “Recent experience in Australia had shown that
negative commentary about the status of world heritage properties impacted on
tourism.”’ Het werkelijke Eden staat op instorten, of
liever, verkalken, maar zolang de toeristen met hun goedgevulde geldbuidels blijven
komen, blijft het imaginaire Eden trots rechtop staan. En als die stroom ooit
ophoudt, dan zien we wel weer. Misschien valt het maanlandschap dat dood koraal
heeft te bieden ook wel aan de man te brengen? Een nieuw beeld is zo gesmeed.

Interested in tourism and tourism studies, have a look at our highly rated international MA programme in Creative Industries

Punk staat in brand

Door Helleke van den Braber

image

Dit jaar
wordt in Londen veertig jaar punk gevierd. Niet zozeer met
wilde en ontregelende feestjes in groezelige zaaltjes, maar vooral met bedaagde
exposities in verstilde bibliotheken.
Zelfs de Britse koningin omarmt inmiddels de tegencultuur en heeft de Sex
Pistols hun legendarische God save the queen (and her fascist regime) kennelijk
vergeven.

Maar in Londen
slaat punk inmiddels terug. Hoe? Niet door alsnog over te schakelen op wilde en
ontregelende feestjes, maar door het punkerfgoed te verbranden. Joe Corré, zoon
van Sex Pistols-manager Malcolm McLaren en punkontwerpster Vivienne Westwood,
heeft besloten zijn collectie punkmemorabilia ter waarde van vijf miljoen pond in
vlammen
te laten opgaan. Dit als anticommercieel gebaar en daad van verzet
tegen het tot erfgoed maken van een beweging die zich juist altijd verzette
tegen het idee van officiële cultuur.
Of, in de woorden van Corré: “The Queen giving 2016, the year of punk,
her official blessing is the most frightening thing I’ve ever heard. Talk about
alternative and punk culture being appropriated by the mainstream. Rather than
a movement for change, punk has become like a fucking museum piece or a tribute
act.”  De punkverbranding zal
plaatsvinden op 26 november 2016, de dag waarop het veertig jaar geleden is dat
Anarchy in de UK uitkwam.

Ook in Nederland wordt trouwens uitgebreid
stilgestaan bij veertig jaar punk: onder de tot de verbeelding sprekende titel FURY! Punk culture vertoont filmmuseum Eye in Amsterdam
vanaf 26 mei films en documentaires, het Van Abbe belicht de tegencultuur in al
haar gedaantes in de expositie De jaren Tachtig. Begin van het nu? en poppodium Vera in Groningen eert
deze maand de legendarisch tegendraadse illustrator Peter Pontiac. In ons land blijven openbare
verbrandingen en andere protesten tegen de musealisering van de tegencultuur vooralsnog
uit.

Beeld via: http://www.ru.nl/acw/actueel-0/oogopener/punk-burning/ 

Your favourite cultural policy

Door Edwin van Meerkerk

Zou staatssecretaris Sander Dekker een eigen
playlist hebben? De veertigjarige bewindsman is er hip genoeg voor. Als hij
gaat hardlopen kan hij sinds kort ook kiezen voor de Sky Radio Running Hits, een gestreamde playlist van up-tempo
popliedjes
.
De non-stop muziekzender richt zich tegenwoordig vooral op dit marktsegment.
Afficheerde Sky zich vroeger als ‘your favorite music station’, nu is het ‘your
favorite playlist’, met een on-line keuze uit negen muzikale smaken. De
concurrentie komt niet langer van andere zenders, maar van Spotify. Deze
ontwikkeling is onderdeel van een grotere verschuiving in het medialandschap,
waarin de relatie tussen de muziekproducent, de distributeurs (waaronder
radiozenders) en de consument fundamentele wijzigingen ondergaat. Ook in zijn
functie als staatssecretaris van OCW komt Dekker hiermee in aanraking,
bijvoorbeeld bij de goedkeuring van zijn nieuwe Mediawet door de Eerste kamer
op 15 maart.

Wat is er aan de hand? Het aanbod aan cultuur,
vooral in het domein van de media, is door de introductie van snel mobiel
internet sterk veranderd. De distributiesystemen stonden sinds de opkomst van
het internet al onder druk, maar de voortdurende beschikbaarheid van beeld en
geluid via het 4G-netwerk heeft voor een verdere gedaanteverandering gezorgd.
Waar het mediabeleid van de overheid er in het verleden op gericht was het
aanbod te reguleren, door het toekennen van zendfrequenties en het afgeven van
uitzendlicenties, maakt streaming de
toegang vrijwel onbeperkt, voor zowel aanbieders als consumenten. Daarmee wordt
een kerntaak van de overheid direct geraakt: het zorgdragen voor spreiding van
cultureel aanbod.

Mediabeleid is als onderdeel van het
cultuurbeleid vaak minder zichtbaar, behalve bij het periodiek verdelen van
zendtijd over de omroepen of wanneer de discussie over het omroepbestel weer
eens wordt aangezwengeld, zoals staatssecretaris Dekker de afgelopen periode
heeft geprobeerd te doen. Het was niet voor niets dat Dekker hiertoe het
initiatief nam. Zoals gezegd is het medialandschap fundamenteel gewijzigd sinds
de rijksoverheid zichzelf in de Wet op het specifiek cultuurbeleid tot taak
stelde voorwaarden te scheppen ‘voor
het in stand houden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins
verbreiden van cultuuruitingen; hij laat zich daarbij leiden door overwegingen
van kwaliteit en verscheidenheid.’ Maar wat als die voorwaarden vanzelf
ontstaan? Wat als de spreiding door het 4G-netwerk gedekt wordt?

In de
mediawet staan dezelfde taken als in de Wet op het specifiek cultuurbeleid:
verscheidenheid, spreiding, kwaliteit en educatie. Nu technologische ontwikkelingen
zoals het mobiele internet de grootst mogelijke spreiding en een oneindige
diversiteit mogelijk maakt, is de vraag wat de taak van de overheid nog is. Het
is geen toeval dat de enige thema’s waarvoor het 4G-netwerk geen garantie kan
bieden, kwaliteit en educatie, de laatste jaren sterk aan belang hebben
gewonnen in het cultuurbeleid. Het nieuwe mediabeleid kan dienen als
lakmoesproef voor de toekomstige ontwikkelingen in de rest van het
cultuurbeleid: de kunsten en het erfgoed.

Nemen we
de recente discussie over de Mediawet als voorbeeld dan is te voorspellen dat
in het cultuurbeleid in bredere zin de toegankelijkheid aan belang zal
verliezen, dat de inhoudelijke eisen van de (rijks-)overheid explicieter worden
– getuige de herhaalde uitspraken van staatssecretaris Dekker over concrete
programma’s – ten koste van inzet van de overheid op de infrastructuur. Op
diverse plekken elders in de culturele sector zijn al pogingen te zien van
overheden om zich uit de voorzieningensfeer terug te trekken en de
cultuurbudgetten voor inhoudelijke doelen in te zetten. Zet die ontwikkeling
zich door, dan is een toekomst denkbaar van gesubsidieerde festivals en
tentoonstellingen die hun plek moeten vinden in een door de markt gestuurde
infrastructuur van gebouwen.

Een
tweede kenmerk van het debat over de Mediawet laat juist een tegenkracht zien.
De lobby van de omroeporganisaties, erfgenamen van een bestel dat al een halve
eeuw aan het instorten is, bleek bijzonder sterk te zijn. Zo sterk, dat van
Dekkers oorspronkelijke hervormingsplannen maar weinig over bleef. Ook deze
ontwikkeling sluit aan bij een beweging in het cultuurbestel waarin de grote,
traditionele instellingen zich met succes buiten de cultuurplancyclus
manoevreren. De instelling van een basisinfrastructuur op landelijk en lokaal
niveau is er daar een van, de Erfgoedwet, die voor de Rijksmusea een grotere
toekomstgarantie biedt, is een tweede.

Kortom, wie de toekomstige ontwikkelingen in
de cultuursector op de voet wil volgen, moet op zoek gaan naar het ‘4G-netwerk’
in de kunsten en opletten wie zich daar als eerste omvormt van ‘radiozender’
naar ‘playlist’. En naar welke instellingen zich, als waren zij verzuilde
omroepen, door politieke lobby veilig weten te stellen in het oude stelsel.

‘De muziek kent geen grenzen’? Musici en hun instrumenten wel

Door Rutger Helmers

Het is
moeilijk te overschatten hoe belangrijk mobiliteit voor ons culturele leven is.
Voor mij leed dat sowieso geen twijfel: ik doe immers onderzoek naar reizen in
het muziekleven in de negentiende eeuw, en geef op dit moment een mastercursus
over muziek en mobiliteit in Amsterdam. Maar de boodschap wordt er nog eens
extra ingewreven nu ik met fikse pijn in mijn rug een paar dagen thuis aan bed en
bank gekluisterd ben.

image

Dan bereikt
mij een bericht van de FIM, de internationale bond voor musici, die een petitie bij de Europese Raad
wil indienen. Zij eisen betere regelgeving voor luchtvaartmaatschappijen, die
het vervoer van muziekinstrumenten nu niet altijd even gemakkelijk maken
(probeer je maar eens voor te stellen dat er een Stradivarius of Fender
Stratocaster bij je handbagage zit). Ze hebben niemand minder dan Katie Melua
gestrikt om als gezicht van de actie op te treden. Toch zou het nog wel eens
lastig lobbyen kunnen zijn in een periode waarin Europese Unie vooral met het sluiten
van grenzen gepreoccupeerd lijkt.

Mobiliteit
lijkt zo’n vanzelfsprekend verschijnsel in ons muziekleven. In het Nijmeegse
Doornroosje, bijvoorbeeld, is het de normaalste zaak van de wereld om Amerikaanse,
Britse, Duitse of Belgische acts te zien, en Nederlandse artiesten profileren
zich in eigen land maar al te graag met hun internationale ervaring. Hoewel
veel muziek nu via iTunes, Spotify of YouTube met één druk op de knop
beschikbaar is, blijft live-muziek een grote aantrekkingskracht op het publiek
uitoefenen, en is toeren voor veel artiesten en bands van levensbelang.

De internationale
circulatie van musici is van alle tijden. Ook voor er vliegtuigen, bussen of zelfs
maar stoomtreinen waren, reisden musici over enorme afstanden. In zijn korte
leven doorkruiste Wolfgang Amadeus Mozart per koets een flink deel van het
Europese continent – en niet voor niets worden zijn reizen nu door de Europese Unie gebruikt om het
gevoel van gemeenschappelijke geschiedenis en cultuur te versterken. Johann
Sebastian Bach legde in 1705 maar liefst 400 km te voet af, van Arnstadt naar
Lübeck, wat overigens begrijpelijker wordt zodra je weet dat reizen met de koets
in de vroege achttiende eeuw wel flink duurder, maar nauwelijks sneller was.
Reizen was altijd een onaangename en hachelijke onderneming, maar dat hield
schijnbaar niemand tegen. In de negentiende eeuw vind je meer dan genoeg zangers
en instrumentalisten die besluiten op hun tours ook even Mexico, Turkije of
Indonesië aan te doen, en daarbij komen onwaarschijnlijke verhalen van virtuozen
die besloten hun Stradivarius-cello door Siberië of drie à vier Erard-vleugels door
de Verenigde Staten mee te slepen.

Je zou
denken dat dergelijke ondernemingen tegenwoordig nauwelijks meer een uitdaging
vormen. En inderdaad, het vervoer gaat een stuk soepeler en sneller, maar nog
altijd stuiten reizende musici zo nu en dan op problemen. Ik heb zelf
meegemaakt hoe een strijkkwartet dat in 2010 op een conferentie
in Leeds zou spelen, niet kwam opdagen. De Amerikaanse celliste bleek door de
douane geweigerd: hoewel ze een onbetaald optreden voor de universiteit zou
geven, had de douanier op basis van haar instrument geconcludeerd dat ze voor
‘werk’ was gekomen en dus niet het juiste visum had. De andere leden van het
kwartet waren overigens zonder problemen doorgelaten – waarschijnlijk omdat hun
instrumenten iets kleiner waren en dus niemand waren opgevallen.

En waar
sommige onbetaalde musici geweigerd worden omdat de douane verwacht dat ze iets
gaan verdienen, lopen anderen tegen de verdenking op dat dit juist te weinig
zal zijn. De succesvolle Senegalese hiphopformatie Daara J Family zou in hetzelfde jaar hun
nieuwste album in Engeland promoten met een concert in Londen en een optreden
voor BBC Radio 4, maar mochten het Verenigd Koninkrijk niet in: zij hadden niet
aan alle formaliteiten voldaan om aan te tonen dat zij in Engeland in hun
levensonderhoud konden voorzien. Ethiopische gitarist, bassist
en producer Nick Page klaagde dat op deze manier de wereldmuziek-scene ‘straks
alleen nog uit muzikanten met een EU-paspoort bestaat.’

Hetzelfde probleem bestaat echter ook voor de
minder bedeelde burgers van rijke landen. Onlangs werd er nog gesignaleerd hoe
duur en lastig het was voor beginnende bandjes uit Canada om concerten in de Verenigde
Staten te kunnen geven (zonder als ‘toerist’ hun instrumenten het land in te
smokkelen), waarbij ook Amerika’s noorderburen zich lichtelijk zorgen lijken te
maken over de opmars van Donald Trump.

En dan
blijkt naast al deze visumellende (en ik probeer maar even niet te bedenken hoe
moeilijk het op dit moment voor Syrische musici zal zijn) dat het transport van
instrumenten van mensen mét de juiste papieren ook al problemen oplevert. Ik
teken die petitie maar. Zodra ik mijn bed weer uit kan, hoop ik wel dat er nog
een beetje goede concerten in de buurt zijn.