Kunst is mooi, maar het is hard werken! (Karl Valentin)

door Sophie Levie

Stel, je bent een Japanse tromboniste, je bent door je
orkest, het Nagoya Philharmonic Orchestra, uitverkoren
om een jaar te studeren bij de eerste trombonist van het Concertgebouworkest.
Je hebt een klein kamertje op de Herengracht in een huis waar nog heel veel
anderen (niet-musici) wonen. Waar oefen je zonder dat je je buren wegblaast?

image

Stel, je bent een IJslandse mezzo sopraan met een free
lance contract bij het Groot Omroepkoor. Je hebt een internationale carrière,
maar als je in Amsterdam bent, wil je liefst iedere dag een paar uurtjes repeteren.
Waar oefen je zonder dat er na tien minuten op de muur wordt gebonsd of de
buurvrouw aanbelt omdat de baby slaapt?

Stel, je bent violist, fluitist of pianist en je wilt
zoveel mogelijk studeren voor een concours of een examen, je woont heel klein
in de Pijp of in Amsterdam West en de buren dreigen met ‘stappen’ vanwege
geluidsoverlast. Wat doe je?

Vaak kun je terecht in het Conservatorium of in MusicQ,
bij Crea of in de Kauwgomballenfabriek, maar lang niet altijd. Maar voor die
plekken voelt geen van de gebruikers zich verantwoordelijk, met alle gevolgen
van dien. Je plakt aan de vloer, de prullenmand zit vol stinkende schillen, de
wc’s zijn echt goor.

Het gaat niet alleen om geluidsoverlast en viezigheid,
het gaat ook om krimp. Er gaat minder geld naar cultuur, locaties verdubbelen
hun prijzen, sluiten of worden samengevoegd en om subsidie te krijgen moet je
aan steeds meer voorwaarden voldoen. Theatermakers, filmers, muzikanten – ze
hebben allemaal last van de verslechterde omstandigheden.  Om een duidelijk statement te maken tegen de
culturele krimp hebben wij* Studio H67 in het leven geroepen.

In de zomer van 2013 kochten we een ruimte van 120 m2
in Amsterdam West in een gebouw met dertig units bestemd voor creatieve
bedrijvigheid. We maakten de plek geschikt voor muzieklessen, repetities en
concerten (allemaal klassieke muziek) en kozen als naam Studio H67, vanwege het
adres Haparandaweg 67. Het pand ligt in het gebied van de oude Houthavens, vlakbij
het IJ. De straten heten allemaal naar plaatsen in Noord- en Oost Europa waar
vroeger de houten stammen vandaan kwamen die gebruikt werden in de bouw en voor
het heien: Archangelkade, Koivistokade, Danziger bocht…

image

We openden de studio met drie concerten waarop zoveel
mogelijk musici en hun instrumenten zich lieten horen: zangers, strijkers,
blazers, gitaristen, een marimba en een harpist. Al snel liep de zaak als een
trein. De plek wordt verhuurd voor heel weinig, want winst is geen doel.
Inmiddels is er gerepeteerd voor opera’s in het Grachtenfestival, Opera Spanga
en in Rotterdam werd er een Harpdag voor jonge harpisten georganiseerd, worden
er audities, masterclasses en leerlingenconcerten gehouden en is er een bestand
van ruim 45 huurders ontstaan. Sommigen geven wekelijks een dag of een paar uur
les (zang, viool, piano), anderen melden zich als ze in Amsterdam zijn, maar
verdwijnen dan weer een poos uit zicht vanwege een internationale tournee. Weer
anderen komen een paar dagen heel hard studeren voor een concert en organiseren
dan een try out voor familie en vrienden.

En dan zijn er twee concertseries, de Haparandaserie en de Houthavenserie. De programmering van de
eerste doen we zelf, voor de tweede kunnen jonge musici ons benaderen. We
hebben 40 stoelen en als er nog paar mensen bijkomen, mogen ze op de trap
zitten. Kaartjes verkopen we niet, we vragen een vrijwillige bijdrage en wat we
vangen gaat regelrecht naar de musici.

Tot nu toe was de jongste violist in de studio vijf
jaar oud, de concertbezoekers zijn wat ouder, maar niet zo oud als in de series
van het Concertgebouw!    

*) Wij zijn
Paul Op de Coul, musicoloog en Sophie Levie, literatuurwetenschapper.

Afbeelding 1:

Armen Nazarian, altviool en Noriko Yabe, piano

‘De muziek kent geen grenzen’? Musici en hun instrumenten wel

Door Rutger Helmers

Het is
moeilijk te overschatten hoe belangrijk mobiliteit voor ons culturele leven is.
Voor mij leed dat sowieso geen twijfel: ik doe immers onderzoek naar reizen in
het muziekleven in de negentiende eeuw, en geef op dit moment een mastercursus
over muziek en mobiliteit in Amsterdam. Maar de boodschap wordt er nog eens
extra ingewreven nu ik met fikse pijn in mijn rug een paar dagen thuis aan bed en
bank gekluisterd ben.

image

Dan bereikt
mij een bericht van de FIM, de internationale bond voor musici, die een petitie bij de Europese Raad
wil indienen. Zij eisen betere regelgeving voor luchtvaartmaatschappijen, die
het vervoer van muziekinstrumenten nu niet altijd even gemakkelijk maken
(probeer je maar eens voor te stellen dat er een Stradivarius of Fender
Stratocaster bij je handbagage zit). Ze hebben niemand minder dan Katie Melua
gestrikt om als gezicht van de actie op te treden. Toch zou het nog wel eens
lastig lobbyen kunnen zijn in een periode waarin Europese Unie vooral met het sluiten
van grenzen gepreoccupeerd lijkt.

Mobiliteit
lijkt zo’n vanzelfsprekend verschijnsel in ons muziekleven. In het Nijmeegse
Doornroosje, bijvoorbeeld, is het de normaalste zaak van de wereld om Amerikaanse,
Britse, Duitse of Belgische acts te zien, en Nederlandse artiesten profileren
zich in eigen land maar al te graag met hun internationale ervaring. Hoewel
veel muziek nu via iTunes, Spotify of YouTube met één druk op de knop
beschikbaar is, blijft live-muziek een grote aantrekkingskracht op het publiek
uitoefenen, en is toeren voor veel artiesten en bands van levensbelang.

De internationale
circulatie van musici is van alle tijden. Ook voor er vliegtuigen, bussen of zelfs
maar stoomtreinen waren, reisden musici over enorme afstanden. In zijn korte
leven doorkruiste Wolfgang Amadeus Mozart per koets een flink deel van het
Europese continent – en niet voor niets worden zijn reizen nu door de Europese Unie gebruikt om het
gevoel van gemeenschappelijke geschiedenis en cultuur te versterken. Johann
Sebastian Bach legde in 1705 maar liefst 400 km te voet af, van Arnstadt naar
Lübeck, wat overigens begrijpelijker wordt zodra je weet dat reizen met de koets
in de vroege achttiende eeuw wel flink duurder, maar nauwelijks sneller was.
Reizen was altijd een onaangename en hachelijke onderneming, maar dat hield
schijnbaar niemand tegen. In de negentiende eeuw vind je meer dan genoeg zangers
en instrumentalisten die besluiten op hun tours ook even Mexico, Turkije of
Indonesië aan te doen, en daarbij komen onwaarschijnlijke verhalen van virtuozen
die besloten hun Stradivarius-cello door Siberië of drie à vier Erard-vleugels door
de Verenigde Staten mee te slepen.

Je zou
denken dat dergelijke ondernemingen tegenwoordig nauwelijks meer een uitdaging
vormen. En inderdaad, het vervoer gaat een stuk soepeler en sneller, maar nog
altijd stuiten reizende musici zo nu en dan op problemen. Ik heb zelf
meegemaakt hoe een strijkkwartet dat in 2010 op een conferentie
in Leeds zou spelen, niet kwam opdagen. De Amerikaanse celliste bleek door de
douane geweigerd: hoewel ze een onbetaald optreden voor de universiteit zou
geven, had de douanier op basis van haar instrument geconcludeerd dat ze voor
‘werk’ was gekomen en dus niet het juiste visum had. De andere leden van het
kwartet waren overigens zonder problemen doorgelaten – waarschijnlijk omdat hun
instrumenten iets kleiner waren en dus niemand waren opgevallen.

En waar
sommige onbetaalde musici geweigerd worden omdat de douane verwacht dat ze iets
gaan verdienen, lopen anderen tegen de verdenking op dat dit juist te weinig
zal zijn. De succesvolle Senegalese hiphopformatie Daara J Family zou in hetzelfde jaar hun
nieuwste album in Engeland promoten met een concert in Londen en een optreden
voor BBC Radio 4, maar mochten het Verenigd Koninkrijk niet in: zij hadden niet
aan alle formaliteiten voldaan om aan te tonen dat zij in Engeland in hun
levensonderhoud konden voorzien. Ethiopische gitarist, bassist
en producer Nick Page klaagde dat op deze manier de wereldmuziek-scene ‘straks
alleen nog uit muzikanten met een EU-paspoort bestaat.’

Hetzelfde probleem bestaat echter ook voor de
minder bedeelde burgers van rijke landen. Onlangs werd er nog gesignaleerd hoe
duur en lastig het was voor beginnende bandjes uit Canada om concerten in de Verenigde
Staten te kunnen geven (zonder als ‘toerist’ hun instrumenten het land in te
smokkelen), waarbij ook Amerika’s noorderburen zich lichtelijk zorgen lijken te
maken over de opmars van Donald Trump.

En dan
blijkt naast al deze visumellende (en ik probeer maar even niet te bedenken hoe
moeilijk het op dit moment voor Syrische musici zal zijn) dat het transport van
instrumenten van mensen mét de juiste papieren ook al problemen oplevert. Ik
teken die petitie maar. Zodra ik mijn bed weer uit kan, hoop ik wel dat er nog
een beetje goede concerten in de buurt zijn.

Muziek voor de ogen

Door Natascha Veldhorst

Deze maand een visuele primeur in het Amsterdamse Concertgebouw: Stravinsky’s _Vuurvogel_gespeeld door het Nederlands Philharmonisch Orkest, met geprojecteerde beeldenop een scherm van ruim vijftien meter breed. ‘Symphonic Cinema’ doopte regisseur
Lucas van Woerkum dit nieuwe filmgenre. Geen bioscoopfilm met live muziek, maar het omgekeerde:
orkestmuziek met filmbegeleiding. Bij Symphonic Cinema staat de muziek voorop.

Het is veelzeggend dat dit fenomeen juist nu voet
aan de grond krijgt. Grof geschut wordt ingezet om het tij van de leegstromende
zalen te keren (hier: bekende acteurs, Gijs Scholten van Aschat en Hannah
Hoekstra). Meer zintuigen prikkelen, dat is het credo. En dus zal het vast niet
lang meer duren of ook de vroegere geurexperimenten uit bioscopen (Odorama, Smell-O-Vision) gaan de concertzalen veroveren.

image

Mensen die voor het eerst een klassiek concert
bezoeken noemen het een nadeel dat er op het toneel helemaal niets te zien is.
Je zit een avond lang te kijken naar mensen in saaie zwarte pakken die knullig heen
en weer bewegen op hun stoel en steeds op hun bladmuziek turen zonder contact
maken met hun publiek. Dat geeft een akelig gevoel (‘Ik word als toeschouwer
genegeerd’). Waren ze tussendoor maar opgestaan om een dansje voor ons te doen
of desnoods twee bemoedigende zinnen door een microfoon te roepen. Maar nee, dat
gebeurde niet. Overigens wordt datzelfde nadeel, het statische toneelbeeld, door
andere bezoekers juist als een groot voordeel gezien (‘Ik maak zelf wel uit welke
beelden ik wil zien, misschien wil ik wel helemaal niets zien. Ik kom hier om
te luisteren’).

Deze discussie, tussen voorstanders van ‘muziek-met
‘en die van ‘muziek-zonder’, wordt nu al twee eeuwen gevoerd. Componist/musicoloog
Elmer Schönberger hield in 2007 ‒ in navolging van
zijn Amerikaanse collega Peter Kivy (‘Music Alone’) ‒ nog een krachtig pleidooi voor het laatste, door hem ‘Het Grote
Luisteren’
genoemd, maar dit lijkt inmiddels een kreet uit een verloren tijdperk.
Zulke ‘pure muziek’ is voorgoed ouderwets geworden.

We willen alles begrijpen wat we horen.
Tegelijkertijd zijn we niet gewend om onze verbeelding te gebruiken. Dat valt
niet met elkaar te rijmen. Daarom zijn we zo blij met mensen die ons haarfijn kunnen
uitleggen dat op dat beroemde abstracte kunstwerk de bloederige klodders tegen
een achtergrond van groene lijnen niet alleen het diepste emotionele dal van de
kunstenaar verbeelden maar ook een impressie geven van het schamele onderkomen
uit diens jeugd, ver weg in een verlaten dorpje vol magere geiten in het
hooggebergte van de Sierra Nevada. En daarom zijn we ook zo dolgelukkig met
Lucas van Woerkum, die ons tijdens dat ontiegelijk saaie klassieke concert heel
precies in beelden uitlegt wat we moeten horen. Wat een opluchting!