Door Tom Sintobin

Mijn jongste
dochter besloot dat ze het gebroken wit in ons huis meer dan beu was: die
ouderwetse kleur past niet bij haar vijfjarige wereldbeeld. Haar jurisdictie
strekt zich slechts over een ruimte van 4 op 3 meter uit, maar die moest er dus
aan geloven – en wel meteen. In de Kerstvakantie heeft papa immers toch niets
beters te doen. De klus werd een stuk arbeidsintensiever dan ik gedacht had.
Toen we namelijk gezamenlijk de knalblauwe verf op het sobere behangpapier
smeerden, begon dat los te komen. Er bleek onder de eerste laag papier op
sommige plekken nog een tweede te zitten: blauw met bloemetjes (‘Wat mooi,
papa!’, kirde de kleine bevelhebber, ‘dat had ik moeten kiezen!’) Beide lagen
moesten integraal verwijderd worden vooraleer de muur geverfd kon worden – een
volstrekt vervelende rotklus, zoals iedereen kan beamen die er zich ooit mee
ledig hield. En toen werd het plots interessant. Onder de laatste laag trof ik
een tekening op de muur. Een teken, eigenlijk: een rune – aangebracht in lijm.
Het huis dateert uit 1960 en staat in een klein dorpje in Duitsland, nabij het
Reichswald (Slag om het Reichswald: 8 februari – 11 maart 1945), het teken was
een hakenkruis.

Mijn
dochtertje slaapt dus al vijf jaar met een hakenkruis naast haar hoofd. Ik trof
geen woedende, baldadige veelheid aan swastika’s: het was er slechts ééntje,
maar dat maakte het nu net zo dreigend, zo berekend. Als het er een heleboel
zouden zijn geweest, dan waren het graffiti, neergekrabbeld in een boze bui
door iemand – een behangersjongen? Een behangersleerling? – die wou rebelleren
tegen alles, en daarvoor die tekens gebruikte waarvan hij wist dat het
establishment – de opdrachtgever? Zijn baas? – ze verafschuwde. Een heleboel,
daarmee had ik kunnen leven: dat betekende iets anders. Maar eentje… Dat is
koud en weloverwogen. Dat is gemeend. In één klap werd haar slaapkamertje een
soort van lieu de mémoire.
Wanneer zijn
oorlogen over? Wanneer de oorlog nooit meer vernoemd wordt in kranten of in de
retoriek van politici, er niemand meer begint te huilen als hij of zij eraan
denkt? Wanneer de laatste kleinzoon of -dochter van de laatste directe
betrokkene overleden is en de verhalen-van-opa-of-oma met zich meeneemt in het
graf? Wanneer niemand zich nog herinnert wat er destijds gebeurde, wanneer er
zelfs geen belletje meer gaat rinkelen als de ermee geassocieerde jaartallen
vallen of wanneer de symbolen ervan ergens opduiken (mijn dochter had nooit
eerder een swastika gezien)? Wanneer er ‘diepgaande studiën’ beginnen te
verschijnen in de plaats van getuigenissen? Wanneer er geen grappen meer over
worden gemaakt op café, genre: ‘Vraag eens aan je Duitse buurman wanneer ze
mijn opa’s fiets gaan terugbrengen?’
De Belgische
auteur Louis Paul Boon schreef ooit ergens dat de Tweede Wereldoorlog pas echt
voorbij zou zijn als mensen hun kinderen weer gewoon ‘Adolf’ of ‘Dolf’ zouden
beginnen noemen, zonder daar iets anders bij te denken dan ‘dat is leuk voor
opa’, of: ‘Tweestammige Germaanse naam die ongeveer “edele wolf” betekent’ (http://www.meertens.knaw.nl/nvb/naam/is/Adolf). In Nederland, zo blijkt uit deze
zelfde website, bleef de naam onverwacht populair tot diep in de twintigste
eeuw – als Boon gelijk heeft, dan is de oorlog hier nog niet eens begonnen.
Ik heb het
hakenkruis met knalblauwe verf overschilderd. De lijm waarmee het was
neergetekend, had een kleur die nog het beste omschreven kan worden als
‘gebroken wit’. Nu zijn er geen gebroken dingen meer in mijn meisje haar kamer.
Is de oorlog nu weer een beetje meer voorbij? Of blijft hij daar zitten,
geverfd maar niet verslagen, onbeweeglijk en onzichtbaar, voor eeuwig op de
muur van een kinderkamer?