De moppende moraalridder

Door Maarten de Pourcq

image

Voor de liefhebber
gebeurt het in een flits: een gewrongen stafrijm in de titel, dit moet over Suske en Wiske gaan! Samen met Asterix en Kuifje behoort de reeks tot de meest gelezen strips in de Lage
Landen. In tegenstelling tot die eerste twee heeft Suske en Wiske evenwel nauwelijks aandacht gekregen als onderwerp
van onderzoek. Vele generaties jongeren hebben nochtans met de rode albums het
plezier van het leren lezen ontdekt. Begonnen in een televisie- en internetloos
1945 heeft Suske en Wiske zelfs gezorgd
voor de verspreiding van een door het Vlaams gekleurd standaardnederlands. De
stripreeks speelde daarom, samen met radio en krant, een niet te onderschatten rol
in de ontwikkeling van de Vlaamse tussentaal. De meeste interesse van critici
en onderzoekers ging tot dusver dan ook uit naar de taal die Willy Vandersteen zijn figuren
liet spreken.

Curiositas

Toch leerde je als
Vlaming via Suske en Wiske niet
alleen je eigen taal, maar ook je eigen land kennen. Zo geraakte ik als
tienjarige dankzij het album De Tartaarse
helm
in de ban van het oude Brugge. Op een verloren zondag troonde ik mijn
familie mee naar wat in het album ‘het Venetië van het Noorden’ wordt genoemd. Willy
Vandersteen had een grote voorliefde voor geschiedenis als thema, waardoor de lezer
bijna ongemerkt een basispakket historische kennis én nieuwsgierigheid meekrijgt.
Menig quizvraag heb ik kunnen beantwoorden dankzij Suske en Wiske. Wel duurde het even alvorens mijn leraar
geschiedenis mij wist te overtuigen dat er in de tijd van de Romeinen geen
dinosaurussen meer leefden, contra De
nerveuze Nerviërs
 
(zie ook de verfilming). Ach, oud + oud = oud, toch?

De tijdreis

In de eerste albums
was het niet zo vanzelfsprekend voor Vandersteen om een verband te leggen
tussen de eigentijdse avonturen van onze
helden en het (vaak regionale) verleden dat hem zo inspireerde. In Het eiland Amoras is het
zestiende-eeuwse Antwerpen bewaard gebleven op een eiland in de Stille Zuidzee.
In Lambiorix helpt een druïde een
handje om Lambik, een nazaat van koning Lambiorix, over te hevelen van de
moderne tijd naar die van de Oude Belgen. Dat Vandersteen soms moeite had
verteltechnieken te ontwikkelen om door de tijd te reizen binnen één album
blijkt uit Het geheim van de gladiatoren.
Daarin leven Suske en Wiske in de tijd van Nero en wordt dus voor de duur van
één album het eigentijdse leven van onze helden weggewist. Vanaf De tuf-tuf-club wordt de toegang tot het
verleden mogelijk gemaakt door een eenvoudig instrument: de teletijdmachine van
professor Barabas. Het apparaat stelde Vandersteen in staat op eender welk
moment in het verhaal door de tijd te reizen en er werd dan ook veelvuldig
gebruik van gemaakt.

Moderniteit…

Het principe van de
tijdreis heeft een stempel op de hele reeks gedrukt en je kan je afvragen
waarom dat verleden zo belangrijk was voor Vandersteen. Suske en Wiske leven in
een modern Vlaanderen en de albums bulken van de referenties aan eigentijdse
gebeurtenissen en problemen. Vooral de figuur van Lambik wordt ingezet om stem
te geven aan de verzuurde burger die minder belastingen wil betalen, de
politiek en de politie wantrouwt, en altijd van mening is dat de zeden
verwilderen. Hij is een mopperende moraalridder die ook in de andere figuren
van Vandersteen echoot, zelfs in ondernemend en ondeugend Wiske. Hierdoor wordt
een behoudsgezinde maatschappijvisie gecommuniceerd die de moderniteit steevast
ter discussie stelt. Maar gezien het belang van de eigen tijd, vanwaar die nood
om extra tijdlagen toe te voegen aan het leven dat Suske en Wiske in het moderne
Vlaanderen leiden?

…en verleden

Naast een
historisch kader zorgt de stripreeks ook voor een specifiek soort historisch
bewustzijn,  voor een welbepaalde visie
op de rol van geschiedenis in ons leven en in onze cultuur. Door de tijd reizen
is zinvol, omdat het onze helden toelaat sluimerende of aanslepende
ongerijmdheden, trauma’s of gebreken op te lossen. In het heden leeft het
verleden door. Vanwege die veronderstelde continuïteit kunnen problemen in het
heden die voortkomen uit het verleden, worden opgelost – hetzij in het heden
hetzij door terug te keren naar dat verleden. Zo vliegen in Beminde Barabas onze helden terug naar
de zeventiende eeuw om een vloek ongedaan te maken die een naaistertje heeft
veranderd in een modelpop. In De nerveuze
Nerviërs
ontbloten mijnwerkers ongewild een grot waarin ooit antieke
bosgeesten waren opgesloten. Zij verstoren gezinnen doordat ze de mannen aan
het gokken en het drinken brengen. De teletijdmachine wordt ingezet om de boosaardige
geesten onschadelijk te maken en de instelling van het gezin te redden. De
humor van dit album zit voor een deel in de projectie van een moderne
burgerlijke opvatting over het gezin op de oudheid, maar die (steevast genderstereotiepe)
humor bevestigt alleen maar hoe cruciaal het gezin is als hoeksteen van de
samenleving. Laatdunkende grapjes over bewegingen zoals mei ’68 of de nozems (de
hangjongeren van de jaren vijftig) zijn in deze stripreeks legio. We krijgen
met Suske en Wiske dus niet alleen
een taal en een historisch kader, maar ook een heuse burgerlijke moraal mee.

Big Society

Het is paradoxaal
dat onze helden de waarde van het gezin verdedigen zonder zelf een gezin te
zijn of een gezin te hebben. Maar daarin schuilt precies de kracht van dit
collectief, want het functioneert zoals
een gezin zou functioneren. Het is een crypto-gezin met tante Sidonia als
moeder, Suske en Wiske als broer en zus, en Jerom en Lambik die elk een deel
van de vaderrol op zich nemen. Het is een symbolisch gezin dat veel beter dan
bijvoorbeeld de politie in staat blijkt te zijn om over de samenleving te waken.
De politie is een door de staat georganiseerde dienst, met allerlei uitwassen
tot gevolg (vakbonden, schaftijd, hiërarchie,…), terwijl ons collectief een
organische of ‘gegroeide’ samenhang kent, waardoor ze voor elkaar en voor
anderen door het vuur durven gaan. Ook hierin speelt het verleden een
belangrijke rol. Zoals we in Lambiorix
terugkeren naar een voorvader van Lambik, zo doen we dat in De nerveuze Nerviërs naar een voorvader
van Jerom. In het reeds genoemde Het
eiland Amoras
leeft Suske in Amoras, dat in de zestiende eeuw werd gesticht
door de Antwerpse kapitein Sus Antigoon, waarvan Suske een nakomeling is:
vandaar zijn naam. Ons collectief heeft dus een stevige voet in het verleden en
het is zaak dat verleden te koesteren: om je eigen bestaan te begrijpen maar
ook om je eigen bestaan te redden. Doen alsof dat verleden nu niet meer van tel
is, is verzaken aan de gegroeide samenhang, ook al heeft die vaak nog
correcties nodig. De boodschap hier is dat fundamenteel breken met het verleden
betekent dat je fundamenteel breekt met jezelf. Dat levert een trauma op, maar gelukkig
is die breuk niet onherstelbaar: onze helden staan immers paraat om dat met een
fout mopje en de kracht van het collectief voor jou op te lossen.

Beeld via https://flic.kr/p/6GCw7d onder creative commons

Advertenties, abonnees en de ontdekking van ‘objectief’ nieuws in de 19de eeuw.

Promovendus Thomas Smits vraagt zich op zijn blog

19thcenturyillustratedworld:

af wat 21ste eeuwse kranten van hun 19e eeuwse voorgangers kunnen leren over abonnees, adverteerders en paywalls.

Kranten hebben vorig jaar wereldwijd voor het eerst meer
verdiend met abonnementen en losse verkoop dan met reclame, blijkt uit een
onderzoek
van de internationale kranten organisatie WAN-Ifra naar de financiering
van geschreven nieuwsmedia. Opvallend zijn de woorden ‘voor het eerst’. Het
grootste deel van de negentiende eeuw – de eeuw waarin niet alleen de huidige
vorm van de krant maar ook van ‘het nieuws’ als concept ontstond – waren lezers
immers belangrijker voor de financiering van de krant dan advertenties. Dat er
een omslag plaatsvond naar advertenties als belangrijkste inkomstenbron, stimuleerde
volgens veel historici het ontstaan van het moderne begrip van nieuws en de beroepsethiek
van de journalist. Wat kan negentiende-eeuwse geschiedenis ons leren over de
toekomst van nieuwsmedia in onze eigen tijden?

Verder Lezen…

“Kansrijke uitdagingen” voor de wetenschap?

Door Martijn Stevens

Sinds
1 april 2015 zijn Nederlandse burgers in staat om mee te denken over de
toekomst van de wetenschap door zelf suggesties aan te dragen via een speciale
website
. Het digitale platform vloeit voort uit een nieuwe wetenschapsvisie,
die in het najaar van 2014 is gepresenteerd door het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap. Hierin wordt tevens de ambitie uitgesproken om
kennisdeling te bevorderen. Wetenschappers dienen daartoe aansluiting te vinden
bij bedrijven en maatschappelijke organisaties.

De overheid lijkt te denken dat wetenschappelijke kennis
simpelweg een praktisch ‘ding’ of hulpmiddel is om concrete vraagstukken in de
samenleving of het bedrijfsleven aan te pakken, maar ze gaat daarmee voorbij
aan het feit dat de waarde van kennis sterk afhangt van een specifieke context.
Daarom zijn meestal aanvullende handelingen nodig om kennis die is ontwikkeld binnen
universiteiten succesvol te vertalen naar toepassingen buiten het eigen
vakgebied. Wederzijds vertrouwen, de motivatie om daadwerkelijk samen te werken
en de bereidwilligheid om kennis te delen geven daarbij de doorslag. Hierdoor
rijst de vraag of de huidige maatregelen om kennisdeling te bevorderen niet een
averechts effect bereiken.

De overheid beoogt een
verregaande verandering teweeg te brengen in de aansturing van wetenschappelijk
onderzoek, die raakt aan diepgewortelde denk- en werkwijzen binnen de
academische gemeenschap en logischerwijs niet zonder slag of stoot wordt geaccepteerd.
Veranderingen binnen universiteiten en onderzoeksinstituten zijn immers taaie
processen, die worden bemoeilijkt door de conserverende krachten van zogeheten
‘instituties’ ofwel “de regels, normen en waarden die in iedere organisatie
terug te vinden zijn en als vanzelfsprekend worden gezien” (Vermeulen, 2011, p.
17). Deze vanzelfsprekendheid zorgt ervoor dat ze niet vaak openlijk ter
discussie worden gesteld, wat resulteert in een onvermogen “tot kritische
zelfreflectie” (p. 18).

De institutionele theorie
wijst op de beperkingen van een rationeel perspectief op veranderen en
vernieuwen, waarin organisaties worden voorgesteld als voorspelbare en maakbare
systemen. De nieuwe wetenschapsvisie vertoont echter precies de kenmerken van
een rationele zienswijze: met een verscheidenheid aan maatregelen wordt
geprobeerd om doelgericht sturen op de aard, de omvang en de richting van wetenschappelijk
onderzoek. De ideeën van de overheid komen echter niet noodzakelijk overeen met
normatieve denkkaders binnen de academische gemeenschap. Daartoe behoren ook verwachtingen
ten aanzien van gewenst gedrag. Beroeps- en gedragscodes voor wetenschappers benoemen bijvoorbeeld steevast
de morele of maatschappelijke plichten die behoren bij deze functie, maar ze
bevatten tevens bepalingen omtrent rechten en privileges die zijn voorbehouden
aan personen met een specifieke rol of positie binnen de universitaire wereld.

Normatieve instituties zijn nauwelijks geëxpliciteerd en worden doorgaans
niet gekoppeld aan formele sancties, maar ze hebben desondanks een prescriptief
karakter en zijn bovendien dwingend van aard. Universiteiten dienen immers te
handelen in overeenstemming met heersende normen en waarden om legitimiteit te
verkrijgen van politiek en samenleving. Regulatieve instituties zijn daarentegen
uitdrukkelijk verbonden met regelgeving en handhaving, zoals strikte
procedures, hiërarchische systemen en formele mechanismen voor beoordeling en
beloning. Deze maatregelen worden bijvoorbeeld opgelegd door de overheid
middels wet- en regelgeving. In de praktijk blijken normatieve en regulatieve
instituties soms krachten die elkaar tegenwerken en bijgevolg wederzijds
uitsluitend zijn.

De
doordringende en alomtegenwoordige aanwezigheid van institutionele krachten
zorgt ervoor dat de beoogde vernieuwing in de Nederlandse wetenschap denkelijk
op grote weerstand stuit en daarom moeizaam verloopt of zelfs in de kiem wordt
gesmoord. Universiteiten kampen daarnaast met institutionele complexiteit,
waarmee wordt bedoeld dat ze worden geconfronteerd met tegenstrijdige en
onverenigbare eisen van verschillende belanghebbenden. Bovendien vinden de
formele systemen binnen de universitaire wereld nog onvoldoende aansluiting bij
het gewijzigde stelsel van normen en waarden dat doorklinkt in de nieuwe
wetenschapsvisie van de overheid. De politiek dient daarom oog te hebben voor
de institutionele dimensies van de voorgenomen beleidswijziging. Institutionele
krachten zorgen namelijk niet alleen voor de instandhouding van beperkende of
beknellende structuren die veranderingen tegenhouden. Ze creëren ook zekerheid
en stabiliteit, waardoor veranderingen juist beklijven. Kortom: hier is duidelijk
sprake van ‘kansrijke uitdagingen voor de Nederlandse wetenschap’. Misschien
wil iemand daarom een onderzoeksvoorstel indienen via de bijbehorende website?

Bron: Vermeulen, P. (2011). De verankerde organisatie. Een
institutioneel perspectief op veranderen en vernieuwen.
Den Haag: Boom
Lemma.

De tien beste Nederlandse mecenassen (van de laatste honderdvijftig jaar)

Door Helleke van den Braber

image

The Guardian presenteerde een paar weken terug‘
the 10 best art patrons
’ aller tijden: tien opvallende mecenassen (vijf uit
het verleden, vijf hedendaagse), die de kunsten ieder op hun eigen wijze hebben
ondersteund. Een internationaal gezelschap van gulle gevers, soms bescheiden,
vaak veeleisend, meestal excentriek, dat een al even opvallende verzameling
kunstenaars om zich heen verzamelde.

Het lijstje zet aan het denken. Het
kabinet-Rutte ijvert al
tijden
voor een nieuwe bloei van het Nederlandse mecenaat. Gulle gevers
zouden meer uit de schaduw moeten stappen, ter inspiratie van een nieuwe
generatie weldoeners. Zou een top tien van markante Nederlandse mecenassen
daarbij kunnen helpen? Vast wel. Daarom: anderhalve eeuw vaderlands mecenaat in
tien kleurrijke namen.

1 Johannes
Kneppelhout
(rond 1860; muziek, literatuur,beeldende
kunst). Fanatieke weldoener
met licht neurotische trekjes die graag kunst én levenswandel van zijn protégés
bepaalde; had een voorkeur voor zeer jonge en maximaal kneedbare ‘artisten’. Hoopte
dat zijn protégés zijn naam als weldoener zouden vestigen tot aan het Parijse
hof aan toe. Werd daarin teleurgesteld.

2 Abraham
Wertheim
(rond 1890; theater, muziek, beeldende kunst).
Armlastige kunstenaars die bij deze bankier
binnenliepen gingen zelden met lege handen de deur uit. Wertheim wilde trots
kunnen zijn op cultuurstad Amsterdam en speelde daarom een hoofdrol in de bouw
en financiering van cultuurtempels als de Stadsschouwburg;  gewiekste zakenman met groot hart.

3 Hélène
Kröller-Müller
(rond 1920; beeldende kunst). Kunstminnende
dame
met ijzeren wil
die tonnen uitgaf aan haar kunstcollectie en de bouw van
haar eigen museum, maar wier hoge verwachtingen en onmogelijke eisen haar architect
Van de Velde horendol maakten. Verzekerde hem desondanks dat ze ‘(…) geen
opdrachtgeefster [was]ter wille van mijzelf, maar ter wille van de kunst’.

4 René Radermacher
Schorer
(rond 1930; literatuur, beeldende kunst). Mecenaat
op grote schaal door bescheiden, empathische en wat onzekere aristocraat;
ondersteunde een kring van tientallen schrijvers en kunstenaars; onder hen veel
experimentele avantgardisten. Plus ook nu nog aansprekende namen als Hendrik
Marsman, Jacques Bloem en Charley Toorop.

5 Joop
Colson
(rond 1960; beeldende kunst, literatuur,
muziek). Rijke fotograaf die Kasteel
Groeneveld in Baarn kocht en daarna tevreden toekeek hoe ‘langharige artiesten
in vieze truien (…) fotografen, (…) proletarische dichters uit Het Gooi…’ zijn
kasteel overspoelden. Hielp ondertussen tientallen kunstenaars aan werk, schoof
hen van tijd tot tijd geld toe en betaalde hun studies.

6 Ludo
Pieters
(rond 1970; literatuur). Havenbaron en ‘Vriend en Beschermer’
van Gerard Reve die heel blij met hem was (‘Mijn halve lichaam jeukt al van
woede bij de gedachte alleen  – (…) dat
hij Bescherming, Goederen of Geld zou geven aan anderen dan aan mij’). Begon
als ‘Zeer geachte Heer P.’; werd al snel ‘Lieve Ludo’. Was vooral goed in het
schrijven van bemoedigende brieven: zijn financiële steun was bescheiden.

7 Pieter
Geelen
(huidige tijd; beeldende kunst, literatuur, muziek).
Deze oprichter van TomTom (en zoon van kunstenaarsduo Imme Dros en Harry
Geelen) schonk in 2005 het immense bedrag van 100 miljoen euro aan de door hem
opgerichte Turing
Foundation
. Niet al dat geld gaat naar de kunsten, maar het lijstje
ondersteunde kunstprojecten is desondanks indrukwekkend. Houdt vooral van kunst
die een brug naar het publiek weet te slaan.

8 Robert
Korstanje
(huidige tijd; popmuziek). Energieke ondernemer
die rijk werd in de verpakkingsindustrie; exotisch vanwege zijn liefde voor
metalmuziek en zijn voornemen om de stad Nijmegen met het door hem ondersteunde
(en geleide) festival Fortarock als
metalstad op de kaart te zetten. Financiert ook metal-avonden in poppodium
Doornroosje. Is vanwege zijn ondernemersgeest en stadstrots in feite een
directe nazaat van Wertheim (nr 2).

9 Han Nefkens (huidige tijd; beeldende kunst, mode). Wil  ‘erbij zijn wanneer een kunstwerk geboren
wordt’ en reist de wereld af om opdrachten te verlenen aan cutting edge beeldend kunstenaars. Stelt daarna hun werk
beschikbaar aan gerenommeerde musea,
wat niet alleen de kunstenaars en de musea helpt, maar ook hemzelf een vleugje
onsterfelijkheid verleent. Publiceerde in 2011 een lijvig boek
over zijn goede daden (net als nr 10 overigens, ook
in 2011
).

10 Joop
van den Ende
(huidige tijd; vooral podiumkunsten). De
onbetwiste koning van
het Nederlandse mecenaat, alleen al omdat hij zo vaak op die rol wordt
aangesproken. Schenkt jaarlijks miljoenen euro aan zijn VandenEnde Foundation, maar
selecteert de kunstenaars die ondersteuning krijgen liever niet zelf. Is
desondanks blij weldoener te zijn, want ‘een gevoel van gêne speelt ook mee,
als je achter je naam enige miljarden ziet staan’.

(Volgende keer, op verzoek: een lijstje van de
tien opvallendste Nederlandse ontvangers
van steun sinds 1850. En ja, Reve staat daarop, net als Willem Kloos. En Halina
Reijn.)

Beeld via: http://pixabay.com/nl/geven-en-nemen-verkeersbord-556151/

De keuzeparadox

Door Sofie Verburg

image

Is meer minder?Deze vraag werd gesteld tijdens een lezing van Barry Schwartz aan de Radboud
universiteit over wat hij noemt de
keuzeparadox
. In zijn boek The Paradox of Choice. Why more is less. How the Culture
of Abundance robs us of satisfaction
, stelt Schwartz dat,  hoewel een zekere mate van keuzemogelijkheid
bijdraagt aan het gevoel van autonomie, controle en vrijheid, juist een teveel
aan mogelijkheden kan leiden tot verlamming, verwarring en ontevredenheid.

In een aflevering
van “24 uur met”, werd de stelling van Schwartz mooi geïllustreerd. In de
uitzending van 9 januari
was Frans Bauer te gast bij Theo Maassen (vanaf 2m52). Hij vertelde over het
enorme aanbod van aardbeienjam in zijn supermarkt en hoe dat groeiende aanbod
hem vooral veel tijd kost om zijn eigen vertrouwde pot jam te vinden.

Het staat buiten
kijf dat de mogelijkheid om zelf te kunnen kiezen voor een groot gevoel van
vrijheid zorgt en dat deze keuzevrijheid bijdraagt aan ons welzijn.  We bepalen zelf welk model spijkerbroek bij
ons past en of we skinny of bootcut willen dragen. We kiezen
welke aardbeienjam we op ons brood willen smeren en aan welk eisen onze
muziekspeler moet voldoen. Maar er is een dunne grens tussen een prettige
hoeveelheid opties en een onoverzichtelijk aantal mogelijkheden dat verlamt. We
worden ons steeds bewuster van onze keuzemogelijkheden en de consequenties van
de keuzes die we maken. Hoe meer alternatieven, des te hoger de
verwachtingen.  Daarbij zijn we zelf
verantwoordelijk, ook als we achteraf niet zo tevreden blijken te zijn met het
resultaat. Hoe belangrijker het onderwerp is waarover we moeten beslissen, het
groter de stress wordt. Welke bacheloropleiding ga je doen? Voldoet die aan al mijn
wensen en vind ik daarmee een gave baan? Verkeerde studie gekozen? Dan draai je
zelf op voor de kosten. Verkeerde keuzevakken? Dan ben je zelf verantwoordelijk
voor je studievertraging. Welke master kies je vervolgens? Alleen al het kiezen
van een scriptieonderwerp kan enorm stressvol zijn.

Schwartz onderscheidt in zijn boek twee soorten mensen; maximizers en satisfiers.
De maximizer zoekt de allerbeste
optie. Hij bestudeert al zijn mogelijkheden, en steekt veel tijd (geld) en
energie in zijn zoektocht naar de perfecte keus. Omdat hij een duidelijk doel
voor ogen heeft (‘ik wil de beste auto’), zijn de verwachtingen enorm hoog en is
hij er uiteindelijk minder tevreden mee in vergelijking tot de satisfier. Die zoekt namelijk naar “goed
genoeg”, maakt zich geen zorgen over de mogelijk misgelopen betere alternatieven.
Een satisfier is dus altijd meer
tevreden met zijn besluit dan een maximiser.

De keuzestress
die we in onze Westerse maatschappij ervaren, wordt meer en meer erkend en daar
wordt heel handig op in gespeeld. Coaches bieden voor goed geld workshops aan over keuzestress
en Barry Schwartz geeft druk bezochte lezingen. Allemaal springen ze in op de behoefte om te
leren omgaan met die keuzestress in de hoop dat we duidelijk krijgen wat we nou
precies willen zodat we daar heel gericht voor kunnen kiezen. Tot voor kort behoorde de keuzeparadox exclusief tot het werkterrein van
psychologen, maar inmiddels is het ook opgepakt door verschillende creatieven; in maart is in
Nijmegen het eerste, spannende Choice Makers Festival

Bij onze opleiding Kunst en
Cultuurwetenschappen is het aantal scriptie-onderwerpen beperkt tot de grenzen
van het domein van de cultuurwetenschappen; voor studenten biedt dat een enorme
hoeveelheid mogelijke scriptieonderwerpen. Misschien moeten we, omwille van het
reduceren van keuzestress en het helpen van de maximizers, het aantal scriptie-onderwerpen toch gaan beperken?

Muziek voor de ogen

Door Natascha Veldhorst

Deze maand een visuele primeur in het Amsterdamse Concertgebouw: Stravinsky’s _Vuurvogel_gespeeld door het Nederlands Philharmonisch Orkest, met geprojecteerde beeldenop een scherm van ruim vijftien meter breed. ‘Symphonic Cinema’ doopte regisseur
Lucas van Woerkum dit nieuwe filmgenre. Geen bioscoopfilm met live muziek, maar het omgekeerde:
orkestmuziek met filmbegeleiding. Bij Symphonic Cinema staat de muziek voorop.

Het is veelzeggend dat dit fenomeen juist nu voet
aan de grond krijgt. Grof geschut wordt ingezet om het tij van de leegstromende
zalen te keren (hier: bekende acteurs, Gijs Scholten van Aschat en Hannah
Hoekstra). Meer zintuigen prikkelen, dat is het credo. En dus zal het vast niet
lang meer duren of ook de vroegere geurexperimenten uit bioscopen (Odorama, Smell-O-Vision) gaan de concertzalen veroveren.

image

Mensen die voor het eerst een klassiek concert
bezoeken noemen het een nadeel dat er op het toneel helemaal niets te zien is.
Je zit een avond lang te kijken naar mensen in saaie zwarte pakken die knullig heen
en weer bewegen op hun stoel en steeds op hun bladmuziek turen zonder contact
maken met hun publiek. Dat geeft een akelig gevoel (‘Ik word als toeschouwer
genegeerd’). Waren ze tussendoor maar opgestaan om een dansje voor ons te doen
of desnoods twee bemoedigende zinnen door een microfoon te roepen. Maar nee, dat
gebeurde niet. Overigens wordt datzelfde nadeel, het statische toneelbeeld, door
andere bezoekers juist als een groot voordeel gezien (‘Ik maak zelf wel uit welke
beelden ik wil zien, misschien wil ik wel helemaal niets zien. Ik kom hier om
te luisteren’).

Deze discussie, tussen voorstanders van ‘muziek-met
‘en die van ‘muziek-zonder’, wordt nu al twee eeuwen gevoerd. Componist/musicoloog
Elmer Schönberger hield in 2007 ‒ in navolging van
zijn Amerikaanse collega Peter Kivy (‘Music Alone’) ‒ nog een krachtig pleidooi voor het laatste, door hem ‘Het Grote
Luisteren’
genoemd, maar dit lijkt inmiddels een kreet uit een verloren tijdperk.
Zulke ‘pure muziek’ is voorgoed ouderwets geworden.

We willen alles begrijpen wat we horen.
Tegelijkertijd zijn we niet gewend om onze verbeelding te gebruiken. Dat valt
niet met elkaar te rijmen. Daarom zijn we zo blij met mensen die ons haarfijn kunnen
uitleggen dat op dat beroemde abstracte kunstwerk de bloederige klodders tegen
een achtergrond van groene lijnen niet alleen het diepste emotionele dal van de
kunstenaar verbeelden maar ook een impressie geven van het schamele onderkomen
uit diens jeugd, ver weg in een verlaten dorpje vol magere geiten in het
hooggebergte van de Sierra Nevada. En daarom zijn we ook zo dolgelukkig met
Lucas van Woerkum, die ons tijdens dat ontiegelijk saaie klassieke concert heel
precies in beelden uitlegt wat we moeten horen. Wat een opluchting!

Leven in een science fictionwereld

By Edwin van Meerkerk

image

Hackerscollectief Anonymous dat jihadisten de oorlog verklaartDrones in de binnenstad. Nauwe banden tussen Google en high tech legeronderdeel DARPAThe Guardian die bericht over ‘augmented humans’ en minister Asscher die waarschuwt voor robots. De lijst met voorbeelden is eindeloos: we leven in een science fictionwereld. Waar schrijvers van toekomstromans al vaker voorspellende gaven werden toegedicht, lijken recente ontwikkelingen sneller te gaan dan menig science fictionschrijver kan bijbenen. William Gibsons uitspraak ‘the future is already here. It’s just not evenly distributed’ lijkt achterhaald: de toekomst is overal om ons heen. Tijd voor een stoomcursus science fiction.

Science fictionliteratuur en -films zijn lange tijd geassocieerd met lage cultuur: ongeloofwaardige verhalen over buitenaardse wezens, herschreven wild-westverhalen in de ruimte met veel laserstralen en vrouwen in stalen korsetten. De laatste jaren komt er echter steeds meer erkenning voor het genre, niet alleen voor de literaire en filmische kwaliteiten ervan, maar ook voor de manier waarop auteurs maatschappelijke thema’s aansnijden. Het genre komt rechtstreeks voort uit de literaire traditie van de utopie. Vanaf de naamgever van dat genre, Thomas More’s Utopia 1516, heeft de utopie een dubbel gezicht gehad. Utopie kan zowel ‘goede plek’ als ‘niet bestaande plek’ betekenen, en zo herbergt iedere utopie zowel ideaal als onbereikbaarheid in zich en is iedere utopie zijn tegengestelde: een dystopie.

Verschoof de focus van de utopie in de loop der jaren van onontdekte eilanden naar de toekomst, op dit moment heeft de werkelijkheid de fictie ingehaald. De observatiemaatschappij, geïmplanteerde chips en stamcelbehandelingen die het leven eindeloos lijken te kunnen rekken, in contrast met irrationeel geweld en barbarij, bieden een decor dat al vele malen in science fiction is geschetst. Hackers die het tegen de wereld opnemen leerden we kennen in Gibsons Neuromancer. Het syndicaat van Google en DARPA lijkt een kopie van Skynet uit de Terminator-films al die verhalen is het verschrikkelijke toekomstbeeld een verwording van iets dat ooit zo’n goed idee leek.

In de wereld van 2014 weten we niet meer precies wat het goede idee was dat zo uit de hand is gelopen en vragen we ons af hoe het kan dat dingen die we alleen uit films en boeken kennen ineens mogelijk zijn, van zelfrijdende auto’s tot het met hersengolven besturen van helicopters. Het is echter niet alleen de wereld van Buck Rogers ook één waarin de IS een staat sticht die alle trekken heeft van een waanzinnige dystopie.

Hoe nu verder? Is er een overlevingshandboek voor een science fictionwereld? Nee, helaas, dat is er niet. Of toch wel? Dystopische werelden worden ook omver geworpen in toekomstscenario’s. Neem de misschien wel beroemdste nachtmerrie, Brave New World van Aldous Huxley. Daar is het een Shakespeare lezende barbaar die de wereld op zijn kop zet. Er is dus nog hoop – en tot die tijd raad ik je aan altijd een handdoek bij je te hebben.

Afbeelding: http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/2/29/Marines_experiment_with_military_robotics_RIMPAC_2014.jpg

Gouden Tijden

Door Mathijs Sanders

image

Op woensdagavond 22 oktober 2014 zong de poëzie door de Nijmeegse binnenstad. De twaalfde editie van het festival Onberf’lijk Vers bracht een groot aantal dichters uit alle windstreken samen, oude bekenden naast vooral veel jong talent. Op uiteenlopende locaties – van de boekwinkels en bibliotheek tot café De Mug – droegen zij ten overstaan van een groot en zeer gemengd publiek voor uit eigen werk.

Het succes van festivals als Onbederf’lijk Vers is helemaal niet vanzelfsprekend. De publiciteit voor dergelijke evenementen wordt immers overschaduwd door berichten over de malaise in de boekenbrache, de beeindiging van subsidies en zelfs het einde van de literaire cultuur, althans van de vanzelfsptrekendheid waarmee literatuur werd beschouwd als van groot belang – waarbij dat belang zich doorgaans omgekeerd evenredig verhield tot commercieel succes. Die ‘logica van de omgekeerde economie’, zoals de Franse cultuursocioloog Pierre Bourdieu die analyseerde, lijkt definitief voorbij. Romans zijn top of flop, waarbij De Wereld Draait Door als voornaamste autoriteit geldt. Top zijn vooral die boeken waarin bekende Nederlanders hun allerindividueelste emoties naar aanleiding van waargebeurde drama’s uitventen. Daar is natuurlijk weinig mis mee. Wel is het een verademing om te zien hoe in de niches van het literaire bedrijf nieuwe initiatieven tot bloei komen. Performance en participatie staan daarbij voorop. Lezers en luisteraars zijn steeds vaker ook deelnemers aan het literaire verkeer. Zij willen niet alleen iets lezen maar vooral iets beleven. Niet alleen het aanbod staat dan centraal, maar ook en vooral de vraag van lezers die meer willen zijn dan passieve toeschouwers.

In Bring on the Books for Everybody. How Literary Culture Became Popular Culture (2010) – een van de mooiste cultuurwetenschappelijke studies van de laatste jaren – beschrijft Jim Collins heel scherp de verschuivingen die zich in de literaire cultuur hebben voorgedaan.

‘As the pleasures of reading have become increasingly social, title selections must be a visible demonstration of personal taste, at that moment. The desire for the right title, driven by a persistent need to self-cultivate, but without a reliable authority that could be trusted to make the essential fine distinctions, has resulted in a taste vacuum that has been filled by the literary taste maven as media celebrity. […] New reading authorities had to emerge from within the mass media in order to reach a mass audience of readers in hot pursuit of the right book.’

De nieuwe autoriteiten over wie Collins schrijft (Oprah Winfrey en haar ‘Book Club’ voorop) functioneren in een boekenwereld waarin juist participatie en performance van schrijvers en lezers van het grootste belang zijn. Intussen spelen Nijmeegse studenten een belangrijke rol als locale smaakmakers voor de nieuwe poëzie. Door middel van crowdfunding via www.voordekunst.nl werd daags voor aanvang van het festival 101% van het benodigde budget binnengehaald. Op naar de editie 2015!

De kunstenaar als hart van de economie?

Door Martijn Stevens

image

Het concept van de creatieve industrie lijkt paradoxaal. In de Nederlandse taal verwijst ‘industrie’ tenslotte naar de grootschalige en marktgerichte productie van materiële goederen. Creativiteit is daarentegen een persoonskenmerk van individuen. Ze wordt in verband gebracht met intrinsieke motivatie en de innerlijke drang om te creëren, die allebei nadrukkelijk losstaan van economisch gewin of maatschappelijk aanzien.

Sinds de negentiende eeuw wordt creativiteit daarom ook in verband gebracht met vrijheid, zelfbeschikking en authenticiteit. Deze waarden kwamen echter onder druk te staan door de opkomst van het zogeheten ‘fordisme’ in het begin van de twintigste eeuw, dat is genoemd naar de ideeën van autoproducent Henry Ford. De introductie van de assemblagelijn in fabrieken zorgde destijds voor schaalvergroting en efficiëntie bij de productie van auto’s, maar het artistieke proces werd evenzeer gestandaardiseerd. De productie van films in Hollywood werd bijvoorbeeld ‘lopendebandwerk’ en ook de mode-industrie is volledig gebaseerd op massificatie en commercialisering.

In het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw heeft een snelle opeenvolging van ecologische en financiële crises evenwel gezorgd voor onrust en onzekerheid in verschillende delen van de wereld. Bedrijven en maatschappelijke organisaties worden hierdoor geconfronteerd met wicked problems, die notoir complex, tegenstrijdig en onvoorspelbaar zijn. Creativiteit en innovatie worden daarom belangrijker geacht dan standaardisering, schaalvergroting en massaconsumptie. Innovatie behelst kortweg de concrete toepassing van nieuwe ideeën met de bedoeling om steeds vernieuwende producten, diensten of processen te ontwikkelen.

Creativiteit wordt doorgaans beschouwd als de bron van deze ideeën en geldt daarom als een drijvende kracht achter innovatie. Hoewel beide concepten op uiteenlopende manieren zijn gedefinieerd en de relatie ertussen allerminst eenduidig is, wordt tegenwoordig alom verondersteld dat creativiteit en innovatie ontegenzeglijk bijdragen tot economische welvaart en maatschappelijk welzijn. Dikwijls wordt zelfs gesuggereerd dat de industriële economie van weleer inmiddels is overgegaan in een creatieve economie. Hiermee wordt niet gedoeld op de voortschrijdende commercialisering van de kunsten of de groeiende belangstelling voor de macro-economische effecten van de culturele sector. De tucht van de markt is daarbij een leidend principe en overheidsingrijpen wordt alleen toegestaan in het geval van marktfalen.

Het fenomeen van de creatieve economie is echter niet zozeer een uitwas van de economisering van kunst en cultuur, als wel van de toenemende ‘culturalisering’ van de economie. De toverwoorden in hedendaagse uitingen van management speak – creativiteit, passie, authenticiteit – zijn tekenend voor deze ontwikkeling. Dergelijke kwalificaties waren oorspronkelijk immers voorbehouden aan het werk van kunstenaars, maar ze lijken inmiddels gangbare eisen bij de vervulling van allerhande functies in het economische verkeer. Hieruit blijkt dat het concept van de creatieve industrie misschien toch niet tegenstrijdig is met zichzelf. In plaats daarvan is het romantische beeld van de kunstenaar die weerstand biedt aan de onderdrukking door sociale, politieke en technische structuren definitief verworden tot een anachronisme of een echo uit het verleden. Als de profielschets van de kunstenaar namelijk perfect tegemoetkomt aan de functie-eisen van de hedendaags economie, betreft de échte innovatie in het domein van de creatieve industrie wellicht vooral kunstenaars zelf – juist wanneer zij zich bewegen van een marginale positie naar het hart van de economie. Welke functies zijn voor hen nog weggelegd in postfordistische tijden? 

Beeld credits: Banksy, Capitalism for Sale, foto Bruce Krasting via https://www.flickr.com/photos/bruce_krasting/7003771293/ via creative commons