“Kansrijke uitdagingen” voor de wetenschap?

Door Martijn Stevens

Sinds
1 april 2015 zijn Nederlandse burgers in staat om mee te denken over de
toekomst van de wetenschap door zelf suggesties aan te dragen via een speciale
website
. Het digitale platform vloeit voort uit een nieuwe wetenschapsvisie,
die in het najaar van 2014 is gepresenteerd door het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap. Hierin wordt tevens de ambitie uitgesproken om
kennisdeling te bevorderen. Wetenschappers dienen daartoe aansluiting te vinden
bij bedrijven en maatschappelijke organisaties.

De overheid lijkt te denken dat wetenschappelijke kennis
simpelweg een praktisch ‘ding’ of hulpmiddel is om concrete vraagstukken in de
samenleving of het bedrijfsleven aan te pakken, maar ze gaat daarmee voorbij
aan het feit dat de waarde van kennis sterk afhangt van een specifieke context.
Daarom zijn meestal aanvullende handelingen nodig om kennis die is ontwikkeld binnen
universiteiten succesvol te vertalen naar toepassingen buiten het eigen
vakgebied. Wederzijds vertrouwen, de motivatie om daadwerkelijk samen te werken
en de bereidwilligheid om kennis te delen geven daarbij de doorslag. Hierdoor
rijst de vraag of de huidige maatregelen om kennisdeling te bevorderen niet een
averechts effect bereiken.

De overheid beoogt een
verregaande verandering teweeg te brengen in de aansturing van wetenschappelijk
onderzoek, die raakt aan diepgewortelde denk- en werkwijzen binnen de
academische gemeenschap en logischerwijs niet zonder slag of stoot wordt geaccepteerd.
Veranderingen binnen universiteiten en onderzoeksinstituten zijn immers taaie
processen, die worden bemoeilijkt door de conserverende krachten van zogeheten
‘instituties’ ofwel “de regels, normen en waarden die in iedere organisatie
terug te vinden zijn en als vanzelfsprekend worden gezien” (Vermeulen, 2011, p.
17). Deze vanzelfsprekendheid zorgt ervoor dat ze niet vaak openlijk ter
discussie worden gesteld, wat resulteert in een onvermogen “tot kritische
zelfreflectie” (p. 18).

De institutionele theorie
wijst op de beperkingen van een rationeel perspectief op veranderen en
vernieuwen, waarin organisaties worden voorgesteld als voorspelbare en maakbare
systemen. De nieuwe wetenschapsvisie vertoont echter precies de kenmerken van
een rationele zienswijze: met een verscheidenheid aan maatregelen wordt
geprobeerd om doelgericht sturen op de aard, de omvang en de richting van wetenschappelijk
onderzoek. De ideeën van de overheid komen echter niet noodzakelijk overeen met
normatieve denkkaders binnen de academische gemeenschap. Daartoe behoren ook verwachtingen
ten aanzien van gewenst gedrag. Beroeps- en gedragscodes voor wetenschappers benoemen bijvoorbeeld steevast
de morele of maatschappelijke plichten die behoren bij deze functie, maar ze
bevatten tevens bepalingen omtrent rechten en privileges die zijn voorbehouden
aan personen met een specifieke rol of positie binnen de universitaire wereld.

Normatieve instituties zijn nauwelijks geëxpliciteerd en worden doorgaans
niet gekoppeld aan formele sancties, maar ze hebben desondanks een prescriptief
karakter en zijn bovendien dwingend van aard. Universiteiten dienen immers te
handelen in overeenstemming met heersende normen en waarden om legitimiteit te
verkrijgen van politiek en samenleving. Regulatieve instituties zijn daarentegen
uitdrukkelijk verbonden met regelgeving en handhaving, zoals strikte
procedures, hiërarchische systemen en formele mechanismen voor beoordeling en
beloning. Deze maatregelen worden bijvoorbeeld opgelegd door de overheid
middels wet- en regelgeving. In de praktijk blijken normatieve en regulatieve
instituties soms krachten die elkaar tegenwerken en bijgevolg wederzijds
uitsluitend zijn.

De
doordringende en alomtegenwoordige aanwezigheid van institutionele krachten
zorgt ervoor dat de beoogde vernieuwing in de Nederlandse wetenschap denkelijk
op grote weerstand stuit en daarom moeizaam verloopt of zelfs in de kiem wordt
gesmoord. Universiteiten kampen daarnaast met institutionele complexiteit,
waarmee wordt bedoeld dat ze worden geconfronteerd met tegenstrijdige en
onverenigbare eisen van verschillende belanghebbenden. Bovendien vinden de
formele systemen binnen de universitaire wereld nog onvoldoende aansluiting bij
het gewijzigde stelsel van normen en waarden dat doorklinkt in de nieuwe
wetenschapsvisie van de overheid. De politiek dient daarom oog te hebben voor
de institutionele dimensies van de voorgenomen beleidswijziging. Institutionele
krachten zorgen namelijk niet alleen voor de instandhouding van beperkende of
beknellende structuren die veranderingen tegenhouden. Ze creëren ook zekerheid
en stabiliteit, waardoor veranderingen juist beklijven. Kortom: hier is duidelijk
sprake van ‘kansrijke uitdagingen voor de Nederlandse wetenschap’. Misschien
wil iemand daarom een onderzoeksvoorstel indienen via de bijbehorende website?

Bron: Vermeulen, P. (2011). De verankerde organisatie. Een
institutioneel perspectief op veranderen en vernieuwen.
Den Haag: Boom
Lemma.