Hiphop, macht en mecenaat: het bijzondere verhaal achter het geheime album van de Wu Tang Clan

Door: Helleke van den
Braber

image

Twee weken geleden, op 20 oktober 2017, was ik op het Amsterdam Dance Event
niet om te dansen, maar om te luisteren naar een bijzonder verhaal over een
bijzonder album. Op de ADE Beats
conferentie
liet Tarik Azzougarh (beter bekend als Wu Tang-producer Cilvaringz)
zich via Skype interviewen over Once upon a time in Shaolin. Dat
album van rapgroep Wu Tang Clan sloeg in 2015 in als een bom, maar toch hebben
er tot op de dag van vandaag nog maar drie mensen naar geluisterd: Cilvaringz,
Wu-voorman RZA, en de
omstreden weldoener die twee miljoen dollar doneerde in ruil voor het
exclusieve recht de muziek te mogen horen.

image

Cilvaringz (op scherm)
wordt geïnterviewd op de ADE Beats conferentie (foto NOS)]

Aan Once upon a time
in Shaolin
is zes jaar gewerkt. Toen het album af was besloten RZA en de
van oorsprong Nederlandse Cilvaringz (hij groeide op in Tilburg) een statement
te maken. Wat als Wu Tang Clan eens afzag van commerciële distributie? Wat als
de plaat als uniek, eenmalig kunstwerk de wereld in gestuurd zou worden, in één
exemplaar? Wat als ze hun muziek extreem schaars
zouden maken, in plaats van extreem alomtegenwoordig zoals gebruikelijk in deze
tijd van online streaming? En wat als ze vervolgens een weldoener zouden zoeken
met zoveel bewondering voor hun werk dat hij bereid zou zijn tot een
miljoenengift? “It’s a
radical approach. It’s an extreme approach. It’s the complete opposite of
everything that’s happening [in the music industry] right now”, vertelde Cilvaringz in 2015. “We are not trying to sell the
most records – (…) You’d almost say we are like trying to sell the least. (…) And we hope that it
will resonate (…) around the world”.

Zo maakte Cilvaringz de release van Once upon a time in Shaolin tot een spannend experiment in
mecenaat. Zijn poging het eeuwenoude idee van weldoenerschap de hedendaagse
hiphop binnen te halen maakt Shaolin interessant
voor alle cultuurwetenschappers die (net als ik) geïnteresseerd zijn in de
complexe relatie tussen hoge kunst, lage kunst en geld. Dit is meer dan een
poging een ouderwets en elitair kunstfinancieringssysteem nieuw leven in te
blazen. Met Shaolin opende de Wu Tang
Clan ook een belangrijk debat over de artistieke en sociale waarde van
popmuziek, over kwesties van schaarste en overvloed, en over de voor- en
nadelen van massa-reproductie en digitale distributie van cultuur.

Het project laat ons niet alleen nadenken over het idee van waarde, maar ook over het idee van
(economische en symbolische) winst, en
(belangrijker nog) over alle mogelijke relaties daartussen. En het roept tal van
vragen op over het systeem van giftuitwisseling dat, zo hoopte de Wu Tang Clan,
zou kunnen bemiddelen tussen die twee. Waarom kozen commercieel succesvolle
hiphopartiesten voor een anachronistisch systeem als mecenaat? Waarom zo nadrukkelijk
op zoek naar een weldoener, in plaats van naar een koper, investeerder, of verzamelaar?
Voor
Cilvaringz
gaat het idee van mecenaat om hun wens het soort winst te maken
dat “not just about monetary value” ging, maar over iets dat te maken
had met de “artistic and experiential values [music] used to have”.
Digitale technologie geeft ons makkelijker toegang tot popmuziek dan ooit, maar
erodeert ook onze beleving, en leidt tot een fataal soort vluchtigheid in onze
waardetoekenning aan wat we horen. De steun van een mecenas kon, hoopte
Cilvaringz, helpen die belevingswaarde weer aan muziek te verbinden. Bij wat
twee miljoen waard is en genereus wordt omarmd door een rijke muziekkenner staan
we immers veel langer stil dan bij wat voor korte tijd even opduikt in onze
Spotify-lijstjes.

Het mooie is dat Cilvaringz plan lukte en mislukte tegelijk.
Ja, hij vond zijn mecenas, en ja, diens gift gaf het album een uniciteit en
aura die Shaolin sterk in symbolische
waarde deed stijgen. Maar aan de andere kant was Martin
Shkreli
– de mecenas in kwestie – nou niet bepaald Wu Tang’s gedroomde weldoener.
We kennen Shkreli inmiddels als de farma-bad
boy
die heel
Amerika over zich heen kreeg
nadat hij de prijs van een aids-medicijn met
5000 procent verhoogde. De ophef rond Shkreli’s persoon, enkele maanden nadat hij
Wu Tang-weldoener werd, overviel Cilvaringz volkomen. Ook wist hij vooraf niet
hoe dol Shkreli was op provoceren en hoe graag hij én de band én de
hiphopgemeenschap tegen zich in het harnas joeg. Aanvankelijk deed Shkreli zich voor als bona
fide weldoener. “If there was an artist that was great and needed
cash”, zo liet hij weten, “I would fund him and not ask
for anything in return (…) I’m happy to do that totally free and just be
there as a go-to for the right folks. All I want in return is a little recognition
and just friendship”. Maar daarna tartte hij de Wu-fans met de mededeling
dat hij van plan was Shaolin
onbeluisterd te vernietigen, noemde
hij RZA “just another arrogant rapper” en vroeg hij de
hiphopgemeenschap pesterig “which band should I approach next to make a
private album for me (which I will never share)?”

Inmiddels zit Shkreli wegens fraude in de gevangenis. Het
album is in handen van zijn advocaten. Toch vertelde Cilvaringz in Amsterdam
achteraf blij te zijn met Shkreli als mecenas. Martins provocatieve gedrag en
de wereldwijde reacties daarop hielden het centrale debat over de waarde van
muziek prachtig gaande en maakte de vragen die het project opwierp nog
prangender dan ze al waren. Eigenlijk, zei Cilvaringz
terecht, was het wat dat betreft nóg mooier geweest als Martin zijn unieke Shaolin-cd inderdaad in tweeën had
gebroken – al was het alleen maar om te demonstreren hoe weerloos alles van waarde is.

Met dank aan Rocco
Hueting

Period Pieces: The History of Menstruation in Art and Advertising

door: Saskia Bultman

Last week, Bodyform – known as ‘Libresse’
in The Netherlands – launched a worldwide advertising campaign for sanitary
pads. Unlike most ad campaigns for ‘feminine hygiene products’, this one made
headlines: it was the first time ever that a company was using red instead of
blue liquid to advertise the absorbency of their product.

The ad – a twenty-second video – is notably different from the menstrual hygiene ads
we are familiar with. These normally revolve around a woman, dressed in white,
or in ultra-feminine clothes, joyously engaging in physical activities, free
from worry about her period showing. That she doesn’t need to worry about this,
these ads suggest, is thanks to the absorbent capacities of the company’s product,
which are usually demonstrated by a hand pouring blue liquid onto a menstrual
pad, which is immediately soaked up. Whereas menstrual hygiene advertisements previously
stressed the importance of a woman’s period being invisible, Bodyform’s new ad campaign is all about bringing  menstruation out into the open.

The Bodyform advertisement starts
with a woman’s hand in a lab coat pouring red liquid on a sanitary pad, while a
‘detached’ woman’s voice assures us of its ‘ultra-absorbing core’. Next, a young
woman at a dinner party asks her friend for a sanitary pad across the table.
Both men and women are present, and no one bats an eyelid. The ad then cuts to
a scene in which a man – in jeans, sneakers and a headband – is seen buying a
pack of sanitary towels. Neither he nor the male cashier seem to think anything
of it. Besides looking very hip, the man buying the Bodyform pads is also
black, has dreads, and doesn’t look like your stereotypical white ‘domesticated’
husband. It’s normal for any man to
buy menstrual hygiene products for their partners/relatives, the ad seems to be
suggesting. Next, a woman in a red swimsuit is seen from above, lounging in a swimming
pool on a sanitary pad-shaped lilo. The indoor lighting in the pool reflects on
the water in two white curved bands, whose shape is reminiscent of the female
genitalia. This image, paired with the red ‘splotch’ of the woman’s swimsuit on
the white – ‘clean’, ‘pure’ – pad-mattress, seems to suggest, oddly enough,
that the woman herself in this image
represents menstrual blood. Not only is this image difficult to interpret –
what should we make of the suggestion that a woman is her period? – but its message seems to be at odds with the ‘liberating’
intentions of the ad campaign. What comes next is a shot showing a trickle of
blood running down a woman’s leg in the shower. In other contexts – the ‘shower
scene’ in Psycho comes to mind – the
sight of blood in the shower would be threatening or horrifying.  The fact, however, that we see this shot for only
a second, as if ‘in passing’, suggests that menstrual blood running down the
leg is an unremarkable fact of life. The light colour of the blood, moreover,
adds to its innocuousness, and prevents any feelings of horror or disgust in
the viewer. After a scene in which a woman dressed in a sanitary pad Halloween
costume arrives at a house party, the video cuts to a screen-filling circular
splash of bright red liquid – presumably blood. Over a shot of red liquid (i.e.
‘blood’) flowing through water, the words ‘Periods are normal. Showing them
should be too’ appear. Finally, the Bodyform logo is shown, together with the
company’s slogan ‘Live fearless’, and the ad campaign hashtag: ‘#bloodnormal’.

The longer version of the ad, which
the Dutch Libresse website links to,
is over two minutes long, and adds a variety of scenes, including a woman
having sex (presumably while on her period) and women suffering from period pain.
Through other images in the video, Bodyform imagines a world in which a woman
can tell her employer she is working from home because she has a ‘heavy period’,
in which a girl’s classmates, male and female, can pass her a sanitary towel in
class without blushing, joking or commenting, and in which a woman can walk
through a public place (a library, in this case) with a menstrual pad in hand,
without taking pains to hide it from view. In the final scene of the ad, the
woman – clearly coded as a ‘millennial’, marking her as a member of a new
generation of young women – is shown changing her sanitary pad. As soon as it
is brought into view, however, it is blocked out, and a supposed quote from
‘Assorted TV Broadcast Authorities Worldwide’ appears, which states: ‘The sight
of period blood is unacceptable’ – something which Bodyform wants to change,
through their campaign. The company’s idealistic vision is emphasized by the
visuals in the ad. On her way to the bathroom, for example, the young woman is
shown looking, open-mouthed, at a stained glass panel showing a bright yellow
sun – presumably signalling the ‘new dawn’ Bodyform envisions.

Bodyform’s political message is made
even more clear on the company website. Here, they assert that periods are a ‘natural
part of life’, but are only rarely shown. According to Bodyform, this
contributes to the ‘shame and embarrassment many women feel when it comes to
their periods’. Basing themselves on a survey in which 74% of 10,017 men and
women wanted to see more realistic representations of periods, Bodyform has
taken it upon themselves to ‘kill stigma’ by ‘bringing blood out of the dark’. Online
discussions on the campaign show that, while many are celebrating the ad
campaign, opinion on the issue of depicting menstrual blood is starkly divided.

The practice of making menstrual
blood visible is not new. There is a tradition of feminist art that does precisely
this. The best-known examples of this are the artworks Red Flag (1971) and Menstruation
Bathroom
(1972) by feminist artist Judy Chicago. While the former is a
photolithograph of the artist from the waist down pulling out a used tampon,
the latter is an installation of a bathroom with a rubbish bin overflowing with
bloody tampons. With her art, Chicago was calling attention to the taboos
surrounding menstruation. Her work can be seen in what Norma Broude and Mary D.
Garrard describe in The Power of Feminist
Art
as a wider context of feminist artists at the time, who were
‘reclaiming’ traditionally feminine iconography (as well as objects, shapes and
materials), and politicizing them, in order to draw attention to feminist
issues (24).

Nowadays, too, women artists continue
to make art using menstrual blood. While this art is highly diverse, and there
is no room here to reflect on it in detail, there was one ‘trend’ I noticed: in
doing research for an unrelated project, I came across three artists – there
may be more – who made Rorschach-like ‘blots’ out of their own menstrual blood.
Their artworks included Patricia Munson’s Menstrual
Print with Text
(1993), Sarah Anne Ward’s photograph series of ‘period
stains’ in the form of Rorschach inkblots (http://sarahanneward.blogspot.nl/2013/06/tbt-rorschach-cycle.html),
and the print series She’s on the Rag by
Xandra Ibarra (http://www.xandraibarra.com/shes-on-the-rag/).

The Rorschach inkblot test was
developed by Swiss doctor and psychiatrist Hermann Rorschach in 1921, as a tool
to diagnose psychiatric patients. In later decades, however, the test was
reinterpreted as an instrument that could reveal the ‘hidden’ inner self of the
test subject, and it came to be very widely used, in Europe and the US, in a
variety of domains, including career aptitude testing, military selection, cross-cultural
anthropology, psychiatric hospitals and correctional institutions. By now, the
test, with its iconic inkblots, is exceedingly well-known, and has come to
function as shorthand for the discipline of psychology or psychiatry in popular
culture. While the Rorschach test was highly technical, and had very specific
concerns, the popular opinion on the test is that it can be used to
straightforwardly determine whether the test subject is insane or pathological.

All three of the artworks mentioned
above can be interpreted as commenting on the history of the pathologization of
women in psychiatry (represented by the Rorschach test), widely discussed in
academic literature on the history of the discipline. Ibarra, for instance, sells
her Rorschach-prints on Etsy, and then gives the buyers a ‘reading’, parodying
the practice of Rorschach-psychologists and psychiatrists.

In producing their ‘menstrual’
Rorschach-art, these artists are invoking a long history in medical and
psychiatric science of pathologizing women’s menstruation. In the European
scientific literature of the late nineteenth century, notably, Italian doctor
Cesare Lombroso’s work on Criminal Woman,
the Prostitute, and the Normal Woman
(1893), women’s menstruation was
linked with sexual precocity, cantankerousness, a proclivity for lying,
criminality (specifically: shoplifting; and more specifically: stealing
‘feminine’ products such as perfume), insanity and lasciviousness. As Elaine
Showalter noted in her well-known work on female insanity in England, The Female Malady (1985), in the medical
and psychiatric sciences in the Victorian era menstruation was associated with
anxiety and shame, and women’s physical activities were severely curtailed when
on their period. Specifically, travelling, exercising and studying were
prohibited (57).

In the nineteenth century, then, the idea that women had to hide their periods, as well as avoid activity, gained scientific legitimation. While there have been repeated attempts to normalize menstruation and make it visible, only now, in 2017, has the topic been tackled in a mainstream ad campaign, calling on everyone, men and women, to ‘bring blood out of the dark’, and into the open.

Fashioning Colonialism with Scotch & Soda

Door: László Munteán

Last month, the Amsterdam-based youth
fashion company Scotch
& Soda
released a one-minute ad as the vanguard of their campaign “From
Amsterdam, From Everywhere.”

Opening with a wide-angle panning shot of a
godforsaken Nordic landscape peppered with mudflats, rocks, and snowy peaks at
a distance, the short film immediately envelops us into a world of exploration
and the intoxicating pull of the wilderness. As the geographical coordinates in
the top left corner indicate, it is Amsterdam Island, located in the Arctic
Ocean. The young male and female explorers leisurely fighting their way through
the rugged terrain are fashion models wearing Scotch & Soda’s new line of
apparel, which harks back to cinematic representations of life on the frontier
and at once underscores the brand’s urban appeal, especially its rootedness in
the city of Amsterdam.

The voiceover gives a poignant edge to this
amalgamation of the frontier with the city. A male voice with an American accent
addresses Amsterdam as “the beating heart of the flatlands, where boats glide
down the brown canals, surrounded by the tall facades of the Keizersgracht and
the wide-open Dam Square.” As one of the explorer/fashion models saunters in an
ankle-deep puddle, the voice ponders, “Whoever imagined a whole city in a mud hole
when we couldn’t even stand there? Whoever imagined something out of nothing and
built it with their own bare hands?” These last seven words are uttered as
though taken from the lyrics of a rap song, in much the same way that the ad
appears to be a trailer for an adventure film.

Indeed, the adventure-narrative that the ad
mobilizes pays homage to Amsterdam that is not simply a place but, as the
brand’s slogan claims, “a state of mind.” To substantiate this claim, the filmmakers
had set out to seek out places in the world named after Amsterdam, garnishing
the final seconds of the video with takes of Amsterdam in Indonesia, in the
Indian Ocean, and in South Africa. Through this kaleidoscopic conundrum of
image and sound the city of Amsterdam with its Keizersgracht is mapped onto its
namesakes across the world, revealing imprints of a bygone colonial empire. In
a self-congratulatory act of fashioning Amsterdam as a metonym of exploration, the
film nostalgically celebrates the colonial state of mind employed as an
affective (and effective) marketing tool. As the final words of the voice
attest, “North and South, East and West and all the rest. Because Amsterdam is
wherever you want it to be.”

For, what lurks behind the scenic views of Amsterdam
Island in the Arctic Ocean is the story of Willem Barents and the failed
whaling station of Nova Zembla, occupied in 1614 (romanticized by Reinout
Oerlemans’ 2011 film bearing the same title). Amsterdam in the Indian Ocean,
Indonesia, and South Africa are similar (and more lucrative) imprints of Dutch
colonialism filtered through a de-historicized spirit of adventure: “you are a
multiplicity across the distant seas.” Wearing a bomber jacket with “Blue
Heroes” written on its back, the black male fashion model at a gas station in
Amsterdam, South Africa is perhaps the most disturbing effort to occlude
continuing racial tensions with the equalizing force of an imagined global youth
culture. At a time when facing up to the colonial past, slavery, and racism emerges
as a shared imperative on both sides of the Atlantic, Scotch & Soda activates
geography without history, adventurism without colonialism, and nostalgia
without the burden to remember.

Emoji’s en emoties. Over The Emoji Movie en Inside Out.

door: Roel Smeets

The Emoji Movie (2017)

Mijn broertje is 8 en gaat graag met mij en zijn schoonzus naar de bioscoop. Het leek hem een goed idee om De Emoji Film  (The Emoji Movie) te gaan zien. Toen ik las over de plot – een in een smartphone levende emoji die in opstand komt – was ik enthousiast: ik hoopte op een dystopisch verhaal waarin onze omgang met moderne technologie kritisch tegen het licht gehouden werd. Op online platforms IMDB en Rotten Tomatoes kreeg de film echter historisch lage beoordelingen, respectievelijk een 10% en een 2.6. Met gemengde gevoelens betrad ik de bioscoopzaal.

image

De held van De Emoji film is Gene, een zogenaamde ‘mèh’ emoji (zie afbeelding) die niet blijkt te kunnen voldoen aan de verwachtingen van zijn soortgenoten. De hoofdtaak van de emoji’s is namelijk geduldig af te wachten in een hokje totdat ze door de gebruiker van de smartphone waarin ze wonen gekozen worden. Het probleem met Gene is dat hij niet in een hokje past, in figuurlijke zin. Hij is dan wel een ‘mèh’, maar er gaat veel meer in hem om dan enkel een ‘mèh’-gevoel, hij wil uitdrukking kunnen geven aan de eindeloze reeks van emoties die in hem rondzingen. Gene wordt door zijn omgeving aangespoord zich te beperken tot die enkele emotie die hij behoort te uiten, maar in dat keurslijf kan en wil Gene niet gedrukt worden. Met alle gevolgen vandien: chaos, achtervolgingen, ellende. Alles komt gelukkig goed.

De boodschap van de film laat zich concreet samenvatten als: laat je niet reduceren tot iets wat je niet bent, geef uiting aan de diversiteit die in je leeft, floreer, vlieg uit. In de kern een prima verhaal, beetje uitgekauwd, maar soit – ik heb kinderfilms gezien met een meer dubieuze boodschap. Met twee dingen in de film heb ik wel moeite:

1: De stem van Gene, vertolkt door Arjen Lubach. Het schelle stemgeluid van Lubach gaat bij mij door merg en been, ik kan er niet naar luisteren. Ik ken niemand anders die dit ook heeft. Lotgenoten mogen zich melden.    

2: De premisse van de film is dat menselijk contact hoofdzakelijk mogelijk is door middel van digitale communicatie. De bezitter van de smartphone waar Gene en de emoji’s in leven probeert contact te leggen met een meisje waar hij verliefd op is. Dat gaat mis omdat de emoji-wereld ontregeld raakt: de smartphone communiceert niet meer zoals dat zou moeten. Uiteindelijk weet de bezitter van de smartphone juist dankzij die emoji’s in contact te komen met het meisje. Nooit komt het in hem op om gewoon op haar af te stappen, zonder dat daar een telefoon aan te pas komt. Is een telefoonscherm werkelijk de enige weg naar verkering? Posthumanistische cyber-depressie.

Mijn broertje vond de film heel erg leuk.

Inside Out (2015)

image

Personage Joy in Pixar’s Inside Out

Later keken we samen met mijn broertje nog een andere film, thuis op de bank: Binnenstebuiten (Inside Out) uit 2015. De Rotten Tomatoes en IMDB scores zijn een stuk hoger: respectievelijk 98% en een 8.2. Deze keer geen emoji’s, maar emoties. We zitten in het hoofd van een meisje genaamd Riley, we zien hoe de vijf basisemoties (Plezier, Verdriet, Angst, Afkeer, Woede) een bepalende rol spelen in haar innerlijke wereld. Die vijf emoties bepalend de aard van (kern)herinneringen (bijvoorbeeld plezierig of verdrietig) en zijn verantwoordelijk voor de vorming van persoonlijkheid. Plezier heeft duidelijk de broek aan in het commandocentrum van Rileys geest, wat maakt dat ze een vrolijk meisje is. Verdriet wordt steeds genegeerd, mag niets aanraken omdat Plezier niet wil dat Riley verdrietige herinneringen creëert. Na een verhuizing veranderen de omstandigheden, Plezier en Verdriet verdwijnen het uit het hoofdkantoor en verdwalen, en Rileys geest wordt enkel nog bestuurd door Angst, Afkeer en Woede.

In de zoektocht van Plezier en Verdriet terug naar het hoofdkantoor komen deze twee basisemoties dichter bij elkaar. Waar Plezier in het verleden Verdriet steeds geen rol heeft willen laten spelen in het besturen van Rileys geest, ziet Plezier nu in dat niet alle herinneringen uitsluitend plezierig kunnen zijn, maar dat iedere herinnering meerdere kanten heeft. Plezier komt tot het inzicht dat een plezierige herinnering ook verdriet, angst, woede of afkeer kan bevatten. Ieder mens draagt al deze basisemoties in zich, het negeren van Verdriet doet geen recht aan het veelzijdige menselijke gevoelsleven. Om in harmonie te kunnen leven moeten we niet enkel het plezierige willen zien, maar ook de, bijvoorbeeld, verdrietige kant van het verhaal.

De boodschap van Inside Out lijkt een beetje op die van The Emoji Movie: alleen als we recht doen aan de diversiteit van ons gevoelsleven kunnen we gelukkig zijn. Dat biedt een mooi tegenwicht aan (kinder)films waarin verdriet gepresenteerd wordt als iets wat vermeden moet worden en plezier iets wat wat nagestreefd moet worden. Interessant is dat Inside Out aan een andere levensstrategie voorbij gaat: de mogelijkheid om je te bewust te distantiëren van je emoties en gedachten, ze te observeren zonder er een oordeel over te vellen of ze al te bepalend te laten zijn voor je welbevinden. Riley heeft namelijk geen controle over haar eigen geest, ze wordt bestuurd door de emoties. Ik ben benieuwd of Inside Out 2 op die thematiek gaat inspelen. Wat gebeurt er als de puberende, adolescente of volwassen Riley zich niet meer mee laat slepen door haar emoties maar in staat is ze van een afstand te observeren en ze te beteugelen? Mijn advies aan de makers van Inside Out 2 is om Riley naar een boeddhistisch klooster te sturen om zich daar door een Zen-meester te laten trainen in meditatietechnieken. Wat gebeurt er in het hoofdkantoor van een Verlichte Geest? Lijkt me interessant.

Mijn broertje vond ook deze film heel erg leuk.

Toen de beesten nog niet konden spreken

door Tom Sintobin

Vroeger, toen de beesten nog niet konden spreken, was een ironicus een
gedistingeerd iemand. Niets werd aan het toeval overgelaten: van kledij tot
mimiek, van voeding tot woonplaats – de ironicus beheerste en controleerde het
allemaal. Zo iemand sprak op subtiele wijze iets anders uit dan wat hij
bedoelde en zei dus twee dingen tegelijk: hij was met twee teksten tegelijk
bezig, zo u wil. Subtiele markers geven dat aan. Als Shakespeares redenaar Antony
Brutus looft als ‘an honourable man’, dan lijkt het alsof hij met een lofrede
bezig is (tekst 1), maar doordat hij de zin ‘For Brutus is an honourable man’
zo obsederend vaak herhaalt, begrijpt een goed verstaander steeds beter dat dit
een beschuldiging is (tekst 2), vermomd als een lofrede. Subtiliteit is hierbij
essentieel – als ironie te nadrukkelijk wordt, verliest ze haar scherpte. Een
echte ironicus bediende immers ook twee publieken: een publiek dat de markers
niet zag, daardoor slechts één tekst begreep en bijgevolg de ironie dus niet
vatte (en er het slachtoffer van werd), en een publiek dat wél door had (of
kreeg – want ironie zet in essentie aan tot denken) dat de spreker met dubbele
tong sprak en dus doorstootte naar het tweede niveau, waarop dat eerste niveau
in twijfel werd getrokken.

image

Burgers die Brutus’ moord op Caesar goedkeurden
stonden Antony toe te juichen omdat ze niet door hadden hoe subversief zijn
spreken was. Ook in die zin was ironie gedistingeerd, of beter: een middel tot
distinctie. Wie de ironie  vatte, kon
zich afzetten tegen en superieur voelen over wie dat niet deed. Ironie kon
daardoor ook een daad van bevrijding zijn: Antony kan de aanval inzetten op
Brutus, ook al is hij omringd door burgers die Caesar ‘a tyrant’ noemen en blij
zijn dat ze van hem af zijn. Dankzij de dekmantel van zijn briljante ironie
krijgt hij de kans te spreken en daardoor het publiek van zijn gelijk te
overtuigen. Ironie kan op die manier een machtig wapen worden. Dictatoriale
regimes van alle tijden en overal keren zich tegen elk spreken dat openlijk
weerstand biedt, maar kunnen door sluw uitgevoerde ironie om de tuin worden
geleid. De hegemoniale sprekers worden dan het slachtoffer van de meesterlijke
ironicus, omdat ze niet inzien dat hij hen op de korrel nam terwijl hij hen aan
het prijzen was. U ziet het, ironie is een complex en in essentie agressief
spreken, met winnaars en verliezers, met bedoelingen en idealen – en de
ironicus die het allemaal regisseerde moest dan ook verdraaid goed weten waar
hij mee bezig was. Ironie werd dan ook wel intellectuele humor genoemd, de
humor van de geleerde klasse.

In de tweede helft van de twintigste eeuw kwam hier
verandering in. Ironie ging dood, of beter: ironie was all
over the place
. David Foster Wallace had het als eerste in de smiezen
(afijn: hij was niet de eerste – in het verleden lag ironie ook al meermaals
onder vuur – maar dat vergeten we nu gemakshalve maar even): ironie was
mainstream geworden. Populaire cultuur – reclame en tv-series op kop – waren
doordrenkt van het ‘nudge, nudge, know what I mean’-principe, waar Monty Python op weergaloze wijze mee aan
de slag ging. Alles was ‘ironisch’, iedereen zei iets anders dan wat hij of zij
meende – ironie was de norm geworden, in de plaats van rebellie. En wat meer
was, ironie raakte in één klap al haar subtiliteit kwijt: je moest al wel heel
lomp zijn om de ironie van bijvoorbeeld de reeks Friends of van MTV niet
te snappen. Toeval of niet, maar deze evolutie viel samen met de uitvinding en
verspreiding van de smiley, die als een afgod wordt aanbeden op het internet.
De knipogende variant functioneert voor de hele mensheid als marker van ‘ik
meen het niet echt’ en vernietigt daarmee elk respectabel ironisch effect.

Wallace was niet de enige die er gek van werd. ‘Ik wou iets doen. Het gaf niet wat het
was, maar ik wilde weer iets voelen,’ zei de Vlaamse auteur Paul Mennes in 2001
in een interview, ‘Iets nieuws, iets dat waardevol is, iets dat niet bolstaat
van de ironie of de camp. Alles is camp geworden. De helft van de tijd weet ik
niet meer of ik iets meen of niet. Je lacht je dood. Je amuseert je te pletter.
Je relativeert jezelf en alles om je heen tot de dood erop volgt. De wereld
gaat aan ironie ten onder.’ Uit dit sentiment werd de New Sincerity geboren. Je zegt weer wat je bedoelt.
Je bent eerlijk. Je huilt oprecht, authentiek, met natte tranen. Alleen: je
hebt er een camera voor nodig. ‘Enkele keren per jaar, snachts en heel
verborgen, dan gaat men huilen, bijvoorbeeld op de WC,’ schreeft autodidact en
literair wonder Leopold M. Van den Brande ooit ergens – maar niets meer
daarvan: voortaan huilt men als de media erop staan te kijken. Authentiek
allemaal. Hier kunnen we mee voort. Wel een beetje – euh – degelijk. Er valt
niet veel te lachen. Het spel is niet leuk meer, want er zijn alleen maar
winnaars. Of alleen maar verliezers – er wordt niets of niemand meer aan de
kaak gesteld. En je moet niet meer nadenken.

Gelukkig is er een nieuwe master of Irony opgestaan.
Een die een heel nieuw paradigma single
handed
heeft opgestart. He is a good guy. Friend of mine. Really. Om de
volle draagwijdte van dit nieuwe paradigma te snappen, vat ik de bovenstaande
evolutie even samen. Fase 1: ironie = je zegt iets anders dan wat je bedoelt.
Je weet heel goed wat je bedoelt en wat je zegt, en alles loopt zo subtiel dat
slechts een minderheid je kan volgen. Fase 2: iedereen zegt systematisch iets
anders dan wat hij of zij bedoelt, en iedereen weet dat van elkaar. Voor de
zekerheid zet je er een knipogende smiley bij. Alles is grappig, niets nog
ernst. Niemand weet nog wat ernst is. Fase 3: New Sincerity = je bedoelt weer wat
je zegt en je bewijst dat door traantjes te plengen op de televisie. Je weet
heel goed wat je zegt en je weet ook heel goed wanneer je gaat huilen. Je bent
een echt mens. Fase 4. begon al in 2016 maar kreeg pas echt wind in de zeilen
vanaf 20 januari 2017. Het is een bijzonder ingenieuze fase, en het vergt veel
denkvermogen om ze te snappen. Het komt, in het kort, op het volgende neer: je zegt
iets onverwachts: iets racistisch, iets seksistisch, iets volslagen ongegronds.
Je zegt bijvoorbeeld dat je dat je meer volk trok voor je openingsspeech dan je
voorganger, dat je gewiretapt werd door diezelfde voorganger, dat je een
moslimban gaat doorvoeren. En dan wacht je tot er iemand daarover begint te
zeuren. Vervolgens laat je een van je medewerkers zeggen dat je eigenlijk iets
anders bedoelde, dat je het slachtoffer dreigt te worden van een pietluttige
discussie over ‘semantics’. Je zegt bijvoorbeeld dat ‘wiretapping’ verwijst
naar ‘surveillance’ tout court, bijvoorbeeld via je televisiescherm. Kwatongen
zullen dan wel gaan beweren dat je een sukkel bent die niet weet wat hij zegt,
maar dat is juist goed: je kunt laten zien dat zij over idiote details blijven
doordrammen, en dat jij een gewone mens bent die de hoofdzaken ziet. Dat je
semantisch wat brokkelt maakt je dus authentiek: het is de bewust aangebrachte
tâche de beauté die je schoonheid extra doet opvallen, het is de imperfectie
die toont hoe perfect je bent. Het is slim gezien – het is een vorm van ironie
die je juist ‘sincere’ maakt. Je zou wel gek zijn om de semantics nog te
respecteren, daarmee val je ogenblikkelijk door de mand.

Maar het is nog niet voorbij, nee, zo makkelijk val je
niet tot een betekenis te reduceren – anders was je maar een simpele ironicus. Terwijl
de goegemeente over deze hele kwestie zit te kissebissen, zeg je plots dat je
toch bedoelde wat je zei, zodat noch je entourage, noch de mensen
thuis-voor-de-buis er nog een idee van hebben waar je nu eigenlijk voor staat. Het
effect van deze tweede ronde is ronduit briljant. Mindere geesten zouden er
chaos in menen te moeten zien, maar ze dwalen – het is de totale vrijheid. Ik
laat de meester zelf maar even aan het woord, ik citeer uit een interview met CBS,
begin mei 2017, dus anderhalve maand nadat diverse ‘people in the know’ op
overtuigende wijze tegengesproken hadden dat er een wiretap was geweest: ‘I think our sides
been proven very strongly and everybody’s talking about it, and frankly, it
should be discussed – I think that is a very big surveillance of our citizens.
I think that’s a very big
topic. And it’s a topic that should be No. 1, and we should find out what the
hell is going on
[…] I don’t stand by
anything. I just, you can take it the way you want. I think our side’s been
proven very strongly.’
We zijn allemaal vrije burgers: we can take it the way we want. Hij staat nergens achter. Alles is in het belang van het volk.
En in die paar zinnetjes gebruikt hij het woord ‘think’ wel vier keer, het
woord ‘I’ zes keer, het woord ‘we’ één keer: als dat geen mooie markers zijn
van iets, dan weet ik het ook niet meer.

Ik zou u niet kunnen zeggen
wat deze herhalingen markeren. Maar dat komt omdat ik een mindere god ben. En
gelukkig is het niet erg, want er is een Leider, Die ik Mag Volgen (‘Above all
else, we will keep our promises to the American people.’). De president is geniaal. De president is overal. Hij leest alles. Hij waardeert loyaliteit en
lof. Mijn rekeningnummer is NL72 ABNA 03025498435. De president is geniaal, ik blijf het herhalen, op het
stuwende ritme van de cashflow. Graag als vermelding: voor Tom, van Donald. Dank. De president is
geniaal. Ik ben blij dat hij tijdelijk aan de leiding is. Does it take a genius
to see one?

Toilet training

door Liedeke Plate

Ook in Nederland komen ze steeds vaker voor: zogeheten
genderneutrale toiletten. WC’s die niet uitsluitend voor mannen of voor vrouwen
zijn bedoeld, maar voor iedereen, ongeacht geslacht en genderidentiteit. Maar
waarom zijn ze eigenlijk nodig? Welk probleem wordt ermee opgelost? De
documentaire Toilet Training gaat
over de intimidaties en het geweld waarmee mensen die gendernormen
overschrijden worden geconfronteerd in een cultuur waarin binaire mannen- en
vrouwenwc’s de norm zijn.

Fantastic Flying Books

door Frederik Van Dam

Dit filmpje is de trailer van The Fantastic Flying Books of Mr
Morris Lessmore
, een korte animatiefilm over een man die zijn leven aan
boeken wijdt. In 2012 won deze film de Oscar voor beste film in zijn
categorie. 

Er hangt een zweef van magie over het verhaal. Mr Morris Lessmore zit op
een balkon in New Orleans een boek te schrijven, wanneer plotseling een storm
opsteekt (een allusie naar Hurricane Katrina) die de stad vernietigt. Na de
storm dwaalt Mr Lessmore door de stad en volgt hij een spoor van
boekbladzijden. Zo komt hij bij een landhuis dat wordt bevolkt door vliegende
boeken. Hij neemt de zorg voor deze boeken op zich: zo herstelt hij, als een
chirurg, een oude editie van Jules Vernes’ De la terre à la lune,
dewelke pas wordt gereanimeerd wanneer hij er in begint te lezen. Hij
begint ook opnieuw aan zijn memoires en leest daaruit voor aan de boeken. Als
hij een oude man is, verdwijnt hij en krijgt zijn eigen boek een plaats in de
bibliotheek. 

Zoals deze synopsis illustreert, is de film een allegorie over wat
boeken kunnen betekenen in een mensenleven: mensen geven boeken leven, en
boeken geven het leven betekenis. Het handboek dat we in de opleiding ACW
gebruiken voor het vak Literatuurwetenschap heet niet voor
niets Het leven van tekstenThe Fantastic Flying Books of
Mr Morris Lessmore 
raakte mij echter niet omdat hij me herinnerde aan mijn
ambitie om ooit een creatief boek te schrijven, of aan mijn onderwijstaken. Ik
herkende me in het beeld van de boekverzamelaar. Walter Benjamin omschrijft
deze figuur als volgt:

Glück
des Sammlers, Glück des Privatmanns! Hinter
niemandem hat man weniger gesucht und keiner befand sich wohler dabei als er,
der in der Spitzwegmaske sein verrufenes Dasein weiterführen konnte.
Denn in seinem Innern haben ja Geister, mindestens
Geisterchen, sich angesiedelt, die es bewirken, daß für den Sammler, ich
verstehe den rechten, den Sammler wie er sein soll, der Besitz das allertiefste
Verhältnis ist, das man zu Dingen überhaupt haben kann: nicht daß sie in ihm
lebendig wären, er selber ist es, der in ihnen wohnt. So habe ich eines seiner
Gehäuse, dessen Bausteine Bücher sind, vor Ihnen aufgeführt und nun
verschwindet er drinnen, wie recht und billig.
[O bliss of the collector, bliss of the man of leisure! Of no one has
less been expected, and no one has had a greater sense of well-being than the
man who has been able to carry on his disreputable existence in the
mask of Spitzweg’s ‘Bookworm.’ For inside him there are spirits, or at
least little genii, which have seen to it that for a collector – and I mean a
real collector, a collector as he ought to be –ownership is the most
intimate relationship that one can have to objects. Not that they come
alive in him; it is he who lives in them. So I have erected one of his
dwellings, with books as the building stones, before you, and now he is going
to disappear inside, as is only fitting.]

Welke boekverzamelaar kan zich hier niet in herkennen? Toegegeven, het
schilderij van Carl Spitzweg waar Benjamin op alludeert, is weinig flatterend,
en komt niet overeen met de stijl van Mr Morris Lessmore, wiens uiterlijk
gebaseerd is op dat van Buster Keaton. De vergelijking met Benjamins
boekverzamelaar loopt bovendien op bepaalde punten mank: Mr Morris leent zijn
boeken graag uit – iets wat niet strookt met Benjamins portret. Maar het idee
achter Benjamins tekst is wel aanwezig. Niet alleen is de gevel van de
bibliotheek van Lessmore bekleed met boeken; de geesten waar Benjamin over
spreekt zijn hier gepersonifieerd. De belangrijkste gelijkenis is echter de
inspiratie achter een verzameling:

Jede Leidenschaft grenzt ja ans Chaos, die
sammlerische aber an das der Erinnerungen Doch ich will mehr sagen: Zufall,
Schicksal, die das Vergangene vor meinem Blick durchfärben, sie sind zugleich
in dem gewohnten Durcheinander dieser Bücher sinnenfällig da.
[Every passion borders on the chaotic, but the collector’s passion
borders on the chaos of memories. More than that: the chance, the fate, that
suffuse the past before my eyes are conspicuously present in the accustomed
confusion of these book].

Benjamin schreef vanuit het standpunt van een Joodse Duitser in de
aanloop naar de Tweede Wereldoorlog: een ontheemd, verlaten standpunt, een van
ballingschap, waarin de draagbaarheid van zijn boekenverzameling een laatste
houvast bood. Dit standpunt herkennen we ook aan het begin van de film. Het is
een beetje enigmatisch waarom het verhaal in gang wordt gezet door de
catastrofale passage van Hurricane Katrina in New Orleans. Maar als we de film
interpreteren door de lens van Benjamins tekst, wordt het duidelijk dat we hier
te maken hebben met een catastrofe die niet mag vergeten worden. Door collectieve
trauma’s te herinneren in boeken, zo lijkt de film te zeggen, kunnen we de
wonden die ze slagen, helpen helen. Gelijkaardige ideeën zijn behandeld door
wetenschappers veel kundiger dan mezelf op Animation
and Memory
, een conferentie die aan het begin van deze zomer plaatsvond aan
de Faculteit der Letteren: http://www.ru.nl/animationandmemory/.

Omogelijke ideeën

door Helleke van den Braber

De beste en kortste definitie van mecenaat die ik ken wordt
in dit filmpje gegeven: wat is modern mecenaat anders dan “the backing of
otherwise impossible ideas”? Weldoeners geven iets unieks aan de kunsten: met
hun geld geven ze ruimte, vrijheid, en de mogelijkheid om projecten mogelijk te
maken die er zonder hun steun nooit waren gekomen. In dit goed gemaakte
minidocu’tje zie je grote namen uit de hedendaagse én historische Amerikaanse
kunstscene formuleren wat mecenaat voor hen betekent. Waarom doen mecenassen
eigenlijk wat ze doen? Simpel. They love showing off.

Trendwatching: the Summer of 89

door Maarten De Pourcq

Deze week een zoekprent! Vind de vijf trends in deze clip
uit 1989 die vandaag weer in zijn. Schrijf ze op een gele briefkaart gericht
aan ACW. De winnaar krijgt een acid cocktail tijdens Nijmegen Summer Capital.
Extra punten gaan naar wie het dansje kan brengen op de Kaaij tijdens de
Vierdaagsefeesten, mét rode sokken. Enjoy!

Kind voor de spiegel

door Lianne Toussaint

Als kleuter keek ik graag in de spiegel. Er is een
videofragment waarin ik, een jaar of vier oud, langdurig voor de grote spiegel
van mijn ouders garderobekast sta nadat ik voor het eerst mijn moeders
lippenstift mocht uitproberen. Minutenlang trek ik gekke bekken naar mezelf, tuur
ik vanuit verschillende hoeken naar het in mijn ogen fascinerende resultaat, en
ren ik enthousiast van en naar mijn spiegelbeeld.

Toen ik de ‘spiegelscene’
in De Kinderen van Juf Kiet zag (min. 01:33:12 – 01:38:00) dacht
ik ongemakkelijk terug aan deze gemoedelijke homevideo uit mijn jeugd. De
documentaire registreert middels een verstilde fly on the wall stijl het schooljaar van een ‘nieuwkomersklas’ in
het Brabantse Hapert. Waar een ogenschijnlijk simpele opdracht (loop met de
roos in je hand naar je eigen spiegelbeeld en bekijk jezelf dan eens goed) de
aimabele kleine Leanne een glimlach van (flap)oor tot (flap)oor bezorgt, blijkt
het voor Jorj een onmogelijke opgave. Wat ziet hij in zijn spiegelbeeld, in de
aanblik van zijn grote droefogen? Je kunt het kind wel uit de oorlog halen,
maar de oorlog niet uit het kind. Zijn bleke kleine broertje Maksem ziet het
ook: die spiegel is een verschrikking.

Met de
zomervakantie voor de deur werd de Kinderen
van Juf Kiet
uitgezonden bij de NPO. Daarmee wordt ook de kijker een
spiegel voorgehouden. Voor de klas van juf Kiet zit het eerste schooljaar in
Nederland erop. Maar nadat wij deze zomer en masse aan de Middellandse zee
hebben liggen bakken, zal blijken dat op diezelfde golven weer een nieuwe klas
vol kinderen meegevoerd werd.

Videofragment: De
Kinderen van Juf Kiet
(2016), Petra Lataster-Czisch en Peter Lataster, Lataster
Films. Online op: https://www.npo.nl/2doc/19-06-2017/KN_1691677?start_at=5592