Toen de beesten nog niet konden spreken

door Tom Sintobin

Vroeger, toen de beesten nog niet konden spreken, was een ironicus een
gedistingeerd iemand. Niets werd aan het toeval overgelaten: van kledij tot
mimiek, van voeding tot woonplaats – de ironicus beheerste en controleerde het
allemaal. Zo iemand sprak op subtiele wijze iets anders uit dan wat hij
bedoelde en zei dus twee dingen tegelijk: hij was met twee teksten tegelijk
bezig, zo u wil. Subtiele markers geven dat aan. Als Shakespeares redenaar Antony
Brutus looft als ‘an honourable man’, dan lijkt het alsof hij met een lofrede
bezig is (tekst 1), maar doordat hij de zin ‘For Brutus is an honourable man’
zo obsederend vaak herhaalt, begrijpt een goed verstaander steeds beter dat dit
een beschuldiging is (tekst 2), vermomd als een lofrede. Subtiliteit is hierbij
essentieel – als ironie te nadrukkelijk wordt, verliest ze haar scherpte. Een
echte ironicus bediende immers ook twee publieken: een publiek dat de markers
niet zag, daardoor slechts één tekst begreep en bijgevolg de ironie dus niet
vatte (en er het slachtoffer van werd), en een publiek dat wél door had (of
kreeg – want ironie zet in essentie aan tot denken) dat de spreker met dubbele
tong sprak en dus doorstootte naar het tweede niveau, waarop dat eerste niveau
in twijfel werd getrokken.

image

Burgers die Brutus’ moord op Caesar goedkeurden
stonden Antony toe te juichen omdat ze niet door hadden hoe subversief zijn
spreken was. Ook in die zin was ironie gedistingeerd, of beter: een middel tot
distinctie. Wie de ironie  vatte, kon
zich afzetten tegen en superieur voelen over wie dat niet deed. Ironie kon
daardoor ook een daad van bevrijding zijn: Antony kan de aanval inzetten op
Brutus, ook al is hij omringd door burgers die Caesar ‘a tyrant’ noemen en blij
zijn dat ze van hem af zijn. Dankzij de dekmantel van zijn briljante ironie
krijgt hij de kans te spreken en daardoor het publiek van zijn gelijk te
overtuigen. Ironie kan op die manier een machtig wapen worden. Dictatoriale
regimes van alle tijden en overal keren zich tegen elk spreken dat openlijk
weerstand biedt, maar kunnen door sluw uitgevoerde ironie om de tuin worden
geleid. De hegemoniale sprekers worden dan het slachtoffer van de meesterlijke
ironicus, omdat ze niet inzien dat hij hen op de korrel nam terwijl hij hen aan
het prijzen was. U ziet het, ironie is een complex en in essentie agressief
spreken, met winnaars en verliezers, met bedoelingen en idealen – en de
ironicus die het allemaal regisseerde moest dan ook verdraaid goed weten waar
hij mee bezig was. Ironie werd dan ook wel intellectuele humor genoemd, de
humor van de geleerde klasse.

In de tweede helft van de twintigste eeuw kwam hier
verandering in. Ironie ging dood, of beter: ironie was all
over the place
. David Foster Wallace had het als eerste in de smiezen
(afijn: hij was niet de eerste – in het verleden lag ironie ook al meermaals
onder vuur – maar dat vergeten we nu gemakshalve maar even): ironie was
mainstream geworden. Populaire cultuur – reclame en tv-series op kop – waren
doordrenkt van het ‘nudge, nudge, know what I mean’-principe, waar Monty Python op weergaloze wijze mee aan
de slag ging. Alles was ‘ironisch’, iedereen zei iets anders dan wat hij of zij
meende – ironie was de norm geworden, in de plaats van rebellie. En wat meer
was, ironie raakte in één klap al haar subtiliteit kwijt: je moest al wel heel
lomp zijn om de ironie van bijvoorbeeld de reeks Friends of van MTV niet
te snappen. Toeval of niet, maar deze evolutie viel samen met de uitvinding en
verspreiding van de smiley, die als een afgod wordt aanbeden op het internet.
De knipogende variant functioneert voor de hele mensheid als marker van ‘ik
meen het niet echt’ en vernietigt daarmee elk respectabel ironisch effect.

Wallace was niet de enige die er gek van werd. ‘Ik wou iets doen. Het gaf niet wat het
was, maar ik wilde weer iets voelen,’ zei de Vlaamse auteur Paul Mennes in 2001
in een interview, ‘Iets nieuws, iets dat waardevol is, iets dat niet bolstaat
van de ironie of de camp. Alles is camp geworden. De helft van de tijd weet ik
niet meer of ik iets meen of niet. Je lacht je dood. Je amuseert je te pletter.
Je relativeert jezelf en alles om je heen tot de dood erop volgt. De wereld
gaat aan ironie ten onder.’ Uit dit sentiment werd de New Sincerity geboren. Je zegt weer wat je bedoelt.
Je bent eerlijk. Je huilt oprecht, authentiek, met natte tranen. Alleen: je
hebt er een camera voor nodig. ‘Enkele keren per jaar, snachts en heel
verborgen, dan gaat men huilen, bijvoorbeeld op de WC,’ schreeft autodidact en
literair wonder Leopold M. Van den Brande ooit ergens – maar niets meer
daarvan: voortaan huilt men als de media erop staan te kijken. Authentiek
allemaal. Hier kunnen we mee voort. Wel een beetje – euh – degelijk. Er valt
niet veel te lachen. Het spel is niet leuk meer, want er zijn alleen maar
winnaars. Of alleen maar verliezers – er wordt niets of niemand meer aan de
kaak gesteld. En je moet niet meer nadenken.

Gelukkig is er een nieuwe master of Irony opgestaan.
Een die een heel nieuw paradigma single
handed
heeft opgestart. He is a good guy. Friend of mine. Really. Om de
volle draagwijdte van dit nieuwe paradigma te snappen, vat ik de bovenstaande
evolutie even samen. Fase 1: ironie = je zegt iets anders dan wat je bedoelt.
Je weet heel goed wat je bedoelt en wat je zegt, en alles loopt zo subtiel dat
slechts een minderheid je kan volgen. Fase 2: iedereen zegt systematisch iets
anders dan wat hij of zij bedoelt, en iedereen weet dat van elkaar. Voor de
zekerheid zet je er een knipogende smiley bij. Alles is grappig, niets nog
ernst. Niemand weet nog wat ernst is. Fase 3: New Sincerity = je bedoelt weer wat
je zegt en je bewijst dat door traantjes te plengen op de televisie. Je weet
heel goed wat je zegt en je weet ook heel goed wanneer je gaat huilen. Je bent
een echt mens. Fase 4. begon al in 2016 maar kreeg pas echt wind in de zeilen
vanaf 20 januari 2017. Het is een bijzonder ingenieuze fase, en het vergt veel
denkvermogen om ze te snappen. Het komt, in het kort, op het volgende neer: je zegt
iets onverwachts: iets racistisch, iets seksistisch, iets volslagen ongegronds.
Je zegt bijvoorbeeld dat je dat je meer volk trok voor je openingsspeech dan je
voorganger, dat je gewiretapt werd door diezelfde voorganger, dat je een
moslimban gaat doorvoeren. En dan wacht je tot er iemand daarover begint te
zeuren. Vervolgens laat je een van je medewerkers zeggen dat je eigenlijk iets
anders bedoelde, dat je het slachtoffer dreigt te worden van een pietluttige
discussie over ‘semantics’. Je zegt bijvoorbeeld dat ‘wiretapping’ verwijst
naar ‘surveillance’ tout court, bijvoorbeeld via je televisiescherm. Kwatongen
zullen dan wel gaan beweren dat je een sukkel bent die niet weet wat hij zegt,
maar dat is juist goed: je kunt laten zien dat zij over idiote details blijven
doordrammen, en dat jij een gewone mens bent die de hoofdzaken ziet. Dat je
semantisch wat brokkelt maakt je dus authentiek: het is de bewust aangebrachte
tâche de beauté die je schoonheid extra doet opvallen, het is de imperfectie
die toont hoe perfect je bent. Het is slim gezien – het is een vorm van ironie
die je juist ‘sincere’ maakt. Je zou wel gek zijn om de semantics nog te
respecteren, daarmee val je ogenblikkelijk door de mand.

Maar het is nog niet voorbij, nee, zo makkelijk val je
niet tot een betekenis te reduceren – anders was je maar een simpele ironicus. Terwijl
de goegemeente over deze hele kwestie zit te kissebissen, zeg je plots dat je
toch bedoelde wat je zei, zodat noch je entourage, noch de mensen
thuis-voor-de-buis er nog een idee van hebben waar je nu eigenlijk voor staat. Het
effect van deze tweede ronde is ronduit briljant. Mindere geesten zouden er
chaos in menen te moeten zien, maar ze dwalen – het is de totale vrijheid. Ik
laat de meester zelf maar even aan het woord, ik citeer uit een interview met CBS,
begin mei 2017, dus anderhalve maand nadat diverse ‘people in the know’ op
overtuigende wijze tegengesproken hadden dat er een wiretap was geweest: ‘I think our sides
been proven very strongly and everybody’s talking about it, and frankly, it
should be discussed – I think that is a very big surveillance of our citizens.
I think that’s a very big
topic. And it’s a topic that should be No. 1, and we should find out what the
hell is going on
[…] I don’t stand by
anything. I just, you can take it the way you want. I think our side’s been
proven very strongly.’
We zijn allemaal vrije burgers: we can take it the way we want. Hij staat nergens achter. Alles is in het belang van het volk.
En in die paar zinnetjes gebruikt hij het woord ‘think’ wel vier keer, het
woord ‘I’ zes keer, het woord ‘we’ één keer: als dat geen mooie markers zijn
van iets, dan weet ik het ook niet meer.

Ik zou u niet kunnen zeggen
wat deze herhalingen markeren. Maar dat komt omdat ik een mindere god ben. En
gelukkig is het niet erg, want er is een Leider, Die ik Mag Volgen (‘Above all
else, we will keep our promises to the American people.’). De president is geniaal. De president is overal. Hij leest alles. Hij waardeert loyaliteit en
lof. Mijn rekeningnummer is NL72 ABNA 03025498435. De president is geniaal, ik blijf het herhalen, op het
stuwende ritme van de cashflow. Graag als vermelding: voor Tom, van Donald. Dank. De president is
geniaal. Ik ben blij dat hij tijdelijk aan de leiding is. Does it take a genius
to see one?