Door: Rocco Hueting & Helleke van den Braber

De afgelopen weken is er een bescheiden hype
ontstaan rondom de documentaire Buying
the Band. De film werd al langere tijd gretig gedeeld
onder muzikanten en belandde uiteindelijk in de openbaarheid bij 3voor12. We volgen de rijke
vastgoedondernemer Jan ’t Hoen die zich inkoopt in de oude band van Herman Brood. De documentaire toont ons op ongemakkelijke en soms zelfs
ontroerende wijze de precaire praktijk van de hedendaagse mecenas. Hoewel de
combinatie van mecenaat en rock&roll ongebruikelijk lijkt, is ’t Hoen zeker
niet de enige weldoener die in de rock actief is. Ook de Nijmeegse ondernemer
Robert Korstanje is een onvervalste rockmecenas. Hij pakt
het echter anders aan dan ’t Hoen. Wat bij ’t Hoen ongemakkelijk en precair is,
is bij Korstanje doordacht en soepel. Waar we ’t Hoen in de documentaire ad hoc
en vanuit controledwang lijken te zien handelen, probeert Korstanje
weloverwogen en bedaard met oog voor het collectief zijn strategische doelen te behalen. Het kan dus wel: een geloofwaardige gever zijn in de popmuziek.
Op voorhand lijkt de combinatie tussen mecenaat
en popmuziek gedoemd te mislukken. In de popmuziek is voor de
meeste bands het opbouwen van reputatie en credibility, oftewel het
boeken van symbolische winst, de heilige graal. Tegelijk ligt de focus op het
scoren van hits, het op de korte termijn nastreven van commerciële doeleinden.
Dat lijkt elkaar te bijten.
Die gerichtheid op commercieel succes schrikt de
meeste mecenassen af. Zij zijn immers uit op iets anders. Voor hen is juist het
mogen opgaan in de romantische sfeer van grensoverschrijdend, gevaarlijk en authentiek kunstenaarschap die om popmuziek heen
hangt het ultieme doel. Via hun connectie met de band geven ze vorm aan hun eigen identiteit en nodigen
ze anderen uit hun positie te bevestigen. Dat is de manier waarop ze als
rockmecenas hun slag denken te kunnen slaan – door mee te draaien in de
waardeproducerende carroussel van het culturele veld.
Wat er bij ’t Hoen lijkt mis te gaan is
dat hij ongegeneerd en openlijk zijn doelen nastreeft, terwijl het veld nou juist van hem vraagt
dit op tactvolle en verhulde wijze te doen. De documentaire laat ons zien dat
hij allereerst uit is op distinctie. Uit de documentaire lijken we op te kunnen
maken dat hij zijn betrokkenheid bij de Wild Romance gebruikt om zich niet
alleen in het culturele veld, maar vooral ook tegenover de buitenwereld te
onderscheiden. Hij lijkt daarbij te vergeten dat je distinctie gelegitimeerd
moet verdienen, door blijk te geven van (bijvoorbeeld) passie en
onbaatzuchtigheid. Waarden die in het culturele veld wel, maar daarbuiten een
minder grote rol spelen. Zijn wens om dicht bij de band te staan en samen
creatief te zijn zet hij er schijnbaar mee onder druk.
Al even precair is zijn wens om alles en iedereen
om hem heen te controleren. ’t Hoen heeft het niet op met de seks, drugs en
rock&roll die nu juist onlosmakelijk zijn verbonden met de Wild Romance en
probeert de bandleden op dat gebied droog
te leggen. Het is tragisch en zelfs wat ontroerend dat hij
daarmee de band juist het authentieke en gevaarlijke kunstenaarschap ontneemt
waar hij onderdeel van wil uitmaken – maar wellicht schetst de documentaire op
dit punt een wat vertekend beeld.
Dat er duidelijke succesverhalen te vertellen
zijn over mecenaat in de popmuziek bewijst Robert Korstanje. Hij steunt al
vanaf 2006 de metalscene door dan een samenwerking aan te gaan met Doornroosje die uitgroeit tot het Nijmeegse metalfestival Fortarock. Ook gaat hij een geefrelatie aan met de symfonische metalband Delain.
Ook Korstanje is uit op distinctie. Via zijn festival en
zijn steun aan Delain probeert hij allereerst de metalscene ervan te overtuigen
dat hij meer is dan een kille geldschieter. Hij toont zich een betrokken
insider die zich met liefde conformeert aan de manier waarop in de metalscene
de zaken geregeld zijn. In tegenstelling tot ’t Hoen denkt hij vanuit het
collectief en is hij niet bang om keuzes te maken die niet zozeer zijn
eigenbelang lijken te dienen maar vooral de bands en het publiek ten
goede komen. Of zijn onbaatzuchtigheid echt is of niet doet
er dan weinig toe – zijn gedrag past zo goed bij de culturele code van het veld
dat de symbolische winst toch al binnen is. Korstanje geeft ons dus het idee
perfect te weten hoe je je distinctie gelegitimeerd moet verdienen.
Vergis je niet: ook Korstanje wil macht en
controle. Maar anders dan ’t Hoen lijkt hij de bands die hij ondersteunt meer
ruimte te bieden. Bij zijn steun aan Delain heeft hij oog voor de wensen van de bandleden en
doet hij zijn best om een vruchtbare voedingsbodem te bieden voor hun ambities.
Zo zorgt hij ervoor dat ze opbloeien en uitbotten: door oog te hebben voor hun
essentie doet hij recht aan het potentieel van de muzikanten. Mecenas en band
geven zo samen blijk van de waardescheppende mogelijkheden van de scene en
plukken daar allebei de vruchten van. Korstanje slaagt er op deze manier in
zich de nabijheid toe te eigenen waar we ’t
Hoen in de documentaire naast zien grijpen.