God daalt niet af in plakvlees

door Tom Sintobin

image

In A rebours van J.K. Huysmans zien we de
hoofdpersoon, de laatste telg van een eeuwenoude adelijke familie, de hele
roman lang bezig met iets waar hij heel goed in is: kritisch zijn. Talloze
menselijke bedrijvigheden passeren de revue en telkens opnieuw richt het
hoofdpersonage er zijn extreem analytische en erudiete blik op. Van
schilderijen tot boeken, van bloemen kweken tot seks, van woningen inrichten
tot het schikken van edelstenen: over alles heeft Des Esseintes peilloos diep
nagedacht. Voor hem bijvoorbeeld niet zomaar een leuk kleurtje op de wand, nee,
hij wil de enige juiste kleur. Vermits hij ’s nachts leeft, wanneer ‘de wereld
duister is en geluidloos en dood’, zoekt hij kleuren die bij kunstlicht tot hun
recht komen. Dat gaat, in de uitstekende vertaling van Jan Siebelink (Tegen de keer, De Bezige Bij, 2011) zo:

Blauw krijgt bij kaarslicht een groenige tint; als het
donkerblauw is, zoals kobalt of indigo, wordt het zwart; lichtblauw neigt naar
grijs; en als het zuiver en zacht is als turkoois, wordt het mat en koel. Er
kon dan ook geen sprake van zijn blauw te laten domineren in een vertrek,
tenzij in samenspel met een andere kleur. Aan de andere kant wordt het
ijzergrijs in dezelfde omstandigheden nog somberder en zwaarder; parelgrijs
verliest zijn azuren schijn en verandert in een vuilwitte tint; het bruin
vervlakt en verkilt en wat betreft het donkergroen, zoals keizer- of
mirtegroen, dat geeft hetzelfde effect als het donkerblauw en smelt samen met
het zwart; blijven dus nog over de blekere kleuren groen, zoals bijvoorbeeld
pauwgroen, de vermiljoenen en de lakken, maar door het licht verdwijnt het
blauw eruit en laat slechts het geel over dat er op zijn beurt onecht en
troebel uitziet. Hij behoefde evenmin aan tinten te denken als zalm, maïsgeel
of roze, omdat ze verwijfd aandeden, wat strijdig zou zijn met zijn ideeën over
afzondering; de verschillende paarse tinten, die immers hun glans geheel
verliezen, kwamen ook niet in aanmerking. Alleen het rood zal ’s avonds zijn
volle kleur houden, maar wat voor rood! Een troebele, rode tint, een gemeen
donkerrood. Het leek hem overigens totaal zinloos zijn toevlucht te nemen tot
die kleur, want als men een bepaalde dosis wormkruid inneemt, wordt alles
purper voor het oog en zodoende kan men, zonder het aan te raken, de kleur van
zijn behang doen veranderen. Toen hij al deze kleuren had verworpen,
bleven er slechts drie over: rood, oranje en geel.

Uiteindelijk komt onze held, met behulp van de theorie ‘dat
er een harmonie bestaat tussen de zinnelijkheid van iemand die werkelijk
artistiek is en de kleur die zijn ogen heel duidelijk en helder zien’, bij
oranje uit: ‘die prikkelende, morbide kleur met zijn onnatuurlijke pracht,
schel en bijtend’. Hij kan zich uiteraard niet zomaar bij ‘oranje’ neerleggen,
dat zou te oppervlakkig zijn want er zijn diverse tinten van deze kleur, die
allemaal anders reageren op kunstlicht. Des Esseintes werkt dan ook hard om het
voor hem enige juiste type oranje te ontdekken: ‘Bij kaarslicht bestudeerde hij
al die schakeringen van oranje en ontdekte er één, die hem voldoende
uitgebalanceerd leek en in overeenstemming met zijn eisen.’ Het finale
resultaat is fenomenaal: Des Esseintes heeft een perfecte ruimte gecreëerd,
waarin het oranje behang, het indigo geverfde houtwerk, de met geglazuurd
Zuid-Afrikaans leer beklede muren, de van ‘oude kerkelijke stola’s’
(priestergewaden) gemaakte gordijnen en zijn verzameling boeken en zeldzame
bloemen volmaakt harmoniëren. Op de schouw prijkt onder meer een op perkament
gekopieerd gedicht van Baudelaire: ‘N’importe où hors du monde’. Siebelink: ‘Doet
er niet toe waar, als het maar ver weg van de wereld is.’

In
Des Esseintes onwaarschijnlijk intens geleefde leven is er dus niets waarin hij
zich niet heeft vastgebeten en verdiept, is er geen ruimte voor toeval, voor
iets onpersoonlijks, in de letterlijke zin van het woord. Zo een leven kan hij
alleen trachten in te richten ver van de maatschappij, want binnen die
samenleving is alles onzorgvuldig en vals. Zelfs het heiligste van het
heiligste is niet meer zoals het zou moeten zijn: de wijn en het brood die voor
de Eucharistie worden gebruikt, zijn allebei ‘vervalst’:

de wijn door het herhaald versnijden en clandestiene
toevoeging van pernambukoschors, bessen van de wilde vlier, alcohol, aluin,
salicylzuur en loodglit; het brood van de Eucharistie dat uit het fijnste
tarwebloem gemaakt zou moeten worden, door toevoeging van bonenmeel, potas en
pijpaarde! Nu was men zelfs nog verdergegaan; ze hadden de tarwebloem helemaal
durven weglaten en schaamteloze fabrikanten maakten bijna alle hosties van
aardappelmeel!

Des Esseintes, die niet gelooft maar toch bladzijde
na bladzijde over religie bezig blijft, vreest het ergste: ‘Wel, God weigert
naar de aarde af te dalen in aardappelmeel.’ Alles is kapot, het oude continent
is ten onder gegaan, de horden zijn in opstand gekomen – Des Esseintes voelde
het tientallen jaren eerder aan dan Oswald Spengler en José Ortega y Gasset.
Zelfs God is niet meer comme il faut:
‘En, hoe kan men in een Almachtige geloven die door een snuifje aardappelmeel
en een druppel alcohol wordt tegengehouden?’

De
leeservaring van deze ‘bijbel van het decadentisme’ uit 1884 is vaak niet zo
plezierig. Niet alleen wordt de gemiddelde lezer al heel snel overmand door de
woekerende taal en het nagenoeg volledige gebrek aan actie, ook confronteert
deze agressieve tekst ons telkens en telkens opnieuw met onze eigen onkunde en
oppervlakkigheid. Hij noemt talloze namen die we niet kennen, gebruikt woorden
die we in het woordenboek moeten opzoeken, beschikt over kennis waar zelfs in
gerespecteerde encyclopedieën niets van is terug te vinden. Velen gooien het
boek geërgerd van zich af.

image

Onlangs
zond de VRT een aflevering uit van het programma ‘Over Eten’ waarin uitgelegd
werd wat ‘plakvlees’ was. Fabrikanten van vleesproducten lijmen met behulp van
een enzyme dat transglutaminase heet, overschotjes vlees netjes aan elkaar, met
een smakelijk ogend biefstukje als resultaat. Een ‘nieuw samengesteld
biefstukje,’ met andere woorden. De smaak is niet anders dan die van een
‘echte’ biefstuk, en dit tovertrucje halen ze ook uit met vis, varkensvlees,
kip, hazenrug. Wel vertelde een microbioloog tijdens de uitzending dat dit
soort biefstuk vatbaarder is voor bacteriën en dus extra goed doorbakken moet
worden, maar een zeurpiet die daarom maalt. Ook blijkt dat zo’n lappendekentje
voor minstens tien procent uit water bestaat, dat echter gewoon wordt
meegewogen – het duurste water ter wereld, gok ik. Anderzijds: het kost stukken
minder dan normaal vlees, en dat is mooi meegenomen, toch? Bovendien: het staat
op de verpakking (‘Samengesteld uit stukjes rundsvlees’, vermeldt het
etiket), dus je had het kunnen weten.

Ik
wou, in de geest van Des Esseintes, wel eens precies uitzoeken wat
‘transglutaminase’ was. Ons aller encyclopedie bleek het te kunnen vertellen:

Een transglutaminase is een enzym dat betrokken is bij de vorming van een covalente binding
tussen een vrije aminegroep en de gamma-carboxamide
groep van een proteïne– of peptide-gebonden glutamine. Door transglutaminase
gevormde bindingen zijn moeilijk te breken (proteolyse). Transglutaminasen werden
voor het eerst beschreven in 1959[1]Transglutaminasen zijn
betrokken bij verschillende auto-immuunziekten zoals coeliakie.’ (https://nl.wikipedia.org/wiki/Transglutaminase)

Nu
heb ik er geen idee van wat een ‘covalente binding’ of een ‘aminegroep’ is, of
‘proteolyse’, maar bij het woord ‘auto-immuunziekte’ gaat er wél een belletje
rinkelen. Jammer dat er geen plaats meer was op de verpakking om de uitleg
daarvan te vermelden.

Iemand schreef ooit over de Vlaamse auteur Pol de Mont (1857-1931) – de
man die de ‘Vlaamse Tachtiger’ genoemd werd, die zichzelf tot de ‘Brabantse
leeuwerik’ uitriep, die de trillingen van de moderne literatuuropvattingen die
door de lucht beefden sneller opving dan de Vlaamse negentigers, die desondanks bewust gepasseerd werd door hen toen ze
de internationale moderniteit en de canon ingingen met de oprichting van het
tijdschrift Van Nu en Straks (‘‘Pol de Mont
sijfelde en kwetterde de
lente onzer literatuur in,’ schreef een van hen toen, een compliment dat er
geen is) (er is niets zo triest als een mislukkende
avant-garde, ook niet als ze uit slechts één persoon bestaat), die tegenwoordig
volkomen volslagen volstrekt vergeten is, zo vergeten, dat mensen tot docent
Nederlands opgeleid kunnen worden zonder zijn naam gehoord te hebben – die man
– dat hij snel en slordig leefde. Heb ik al eens plakvlees gegeten? Ik zou het
niet kunnen zeggen, vast wel, ik heb het in elk geval niet gemerkt. Ik ben er
slordig genoeg voor. Het had Des Esseintes nooit kunnen overkomen. Hij zou
alles wat op de verpakking te lezen staat, hebben bestudeerd. Hij zou het
lettertype hebben gekend, de samenstelling van het verpakkingsmateriaal en nog
allerlei dingen waar ik nu niet eens aan denk. Hij zou nooit in de supermarkt
zijn binnengestapt. Hij zou alle hyperlinks in het lemma van wikipedia hebben
geopend, en dan de hyperlinks onder die hyperlinks, en zo verder. Hij zou
wikipedia hebben afgewezen en andere encyclopedieën erbij hebben gehaald (alle
drukken, zodat hij kon vergelijken), om dan uiteindelijk te besluiten dat hij
maar beter zelf een encyclopedie kon maken, de enige juiste encyclopedie: op
maat gemaakt. Hij zou bij dit alles de controle niet hebben verloren, noch de
belangstelling of de ijver. Hij zou mij overigens geminacht hebben omdat ik zijn
roman in vertaling las.

Eén van de studenten van het vak
‘Literatuur als erfgoed’, waarbinnen we deze roman bespreken, merkte na zijn
lectuur terecht op: als A rebours in
de 21ste eeuw zou zijn verschenen, dan stond er een hoofdstuk in
over de voedingsindustrie. We hebben dit boek nodig.

– Wie de reportage wil zien, kan hier terecht. 
– Wie het ontzettende gedicht van
Baudelaire (wiens ziel niet naar ‘la Hollande’ wil verhuizen) wil lezen, kan
dat hier doen. 

‘Il
me semble que je serais toujours bien là où je ne suis pas’