Virtuele optiewaarde

door: Cas Smithuijsen

Op uitnodiging van de Vereniging Rembrandt sprak de directeur van het Britse Art Fund (artfund.org) afgelopen vrijdag in het Rijksmuseum. Hij vertelde dat het fonds in 1903 begon als financier van museale aankopen in de hoop met zoveel mogelijk leden een particulier draagvlak voor openbaar kunstbezit te kunnen kweken. Na een eeuw zagen de fondsbestuurders dat het met dat maatschappelijk draagvlak niet erg opschoot. Waar
het zich al verzamelde was dat vooral in Greater London. Ze besloten het roer om te gooien en een product in de markt te zetten dat wij in Nederland al lang kennen: de nationale museumkaart. Weg met de ideële leden-op-een-kluitje, ruim baan voor abonnees van een museumpas overal in de UK. Voor 65 pond geeft die gratis of met korting toegang tot de Britse museumschatten onder slogans als : never without art of art where ever you go. Inmiddels zijn er 140.000 kaarthouders. De koperstatistieken vertonen een gestaag opgaande lijn. Maar ik blijf kritisch: ik leerde bij Methoden en Technieken dat opgaande lijnen kunnen ombuigen of zelfs afbreken.

Toch gaat het verhaal onmiskenbaar één kant op, ook in Nederland. Met bijna tien keer zoveel Museumkaarthouders (en daarnaast in sterke opkomst: de houders van de VIP-pas van de deelnemers aan de BankGiroLoterij) neemt het leger nomadische museumbezoekers een beslissende voorsprong op de leden van de regionale vriendenverenigingen. Waar vrienden zich ook als frequente bezoekers vaak
rondom één of een paar musea scharen, vergroten kaartbezitters hun culturele actieradius naar zo´n 400 musea tussen Delfzijl en Cadzand. Met de pas in de pocket laten zij zich periodiek graag mobiliseren door aanlokkelijke blockbusters. Niet dat ze die allemaal gaan aflopen, maar alleen al het idee dat de lijst met gratis toegankelijke musea heerlijk lang is  – en dat daar steeds weer iets nieuws valt te zien – spreekt aan. Het is een psychologisch mechanisme achter consumentengedrag dat stadsgeograaf Gerard Marlet al enige tijd met de fraaie term  `optiewaarde’ benoemt.
Marlet zegt: mensen verhuizen vaker naar agglomeraties waar veel verschillende culturele voorzieningen dicht op elkaar liggen. Wat hen tot de keuze van vestigingsplaats aanzet is dus niet het verwachte feitelijk gebruik van die voorzieningen, maar louter de mogelijkheid dàt ze gebruikt gaan worden omdat ze binnen fietsafstand liggen.

Optiewaarde zegt iets over de rol van voorzieningen binnen een fysieke, geografische context. Vastgoed als musea, bioscopen (de Cinevillepas), openbare bibliotheken (bibliotheekpas)  en theaters (Podiumpas,
Wearepublic) herbergt content dat ook zonder tegemoet te komen aan effectieve vraag een maatschappelijke of commerciële waarde vertegenwoordigt. Maar buiten dat vastgoed om zien we een pijlsnelle ontwikkeling van veel en gevarieerde virtuele collecties, vrijwel alle opgetrokken uit internationale content en via internet direct aangeboden aan een internationale klantengroep. Net als de fysieke collecties ontlenen de virtuele collecties hun aantrekkingskracht niet primair aan het werkelijke gebruik ervan. Hun grootste optiewaarde is de goedkope en gemakkelijke toegang tot een schier onbegrensde voorraad
audiovisualia, potcasts of e-books. Spotify en Netflix zijn inmiddels beursgenoteerde bedrijven die jaarlijks miljoenen nieuwe klanten bijschrijven. Een abonnement heeft nog bijkomende voordelen. Dankzij de streaming loop je niet de kans te blijven zitten met een ‘drager’ (DVD of boek) die je eigenlijk niet wil. Met een abonnement op KOBO leg je een e-book zonder wroeging weg als het tegenvalt; je begin gewoon aan de volgende.  Met een abonnement op een streamingsdienst ga je ook over de grenzen van tijd en plaats. Met mobiel internet heb je alles wat je wil direct op je net- en trommelvlies, 24/7. Grenzeloze, betaalbare en groeiende
collecties in combinatie met onverplichte en onbelemmerde consumptie, daar gaat het steeds meer om. Natuurlijk bekijken we onderstaande index weer met de nodige scepsis, maar kijk eens wat een stijgende lijn….

De afgelopen weken bracht de Raad voor Cultuur adviezen uit over het museumbestel en het mediabestel. De adviseurs constateren dat regionale musea in de problemen komen omdat zij het qua bezoekersaantallen afleggen tegen de grote musea in de Randstad. En dat het nationale publieke omroepbestel met zijn Nederlandse programma’s door de komst van Netflix als het ware wordt uitgehold. Maatregelen zijn nodig – inderdaad: wie zal dat weerspreken? De vraag is wel hoe om te gaan
met de huidige patronen van consumentengedrag. Kunstconsumenten zetten hun keuzevrijheid steeds meer op de eerste plaats. Cultuuraanbieders moedigen dat eigenlijk ook aan door enerzijds het regionale aanbod op te schalen naar het nationale. En anderzijds de virtuele collecties op te schalen tot mondiale. Het lijkt een niet te stuiten proces ten nadele van het lokale en het fysieke. Maar misschien kan het nog verkeren, we blijven kritisch!

Leave a Comment

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Twitter picture

You are commenting using your Twitter account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s