De gift der giften: tijd

Saskia Kroonenberg

Afgelopen april begon mijn tijd als docent Gender, diversity and culture aan de Radboud Universiteit. De eerste dagen van mijn nieuwe baan nam ik vakantie. Twee weken, om precies te zijn. Twee weken, totdat de lessen van mijn eerste vak begonnen. Weken om bij te komen van die grote deadline, waarnaar ik jarenlang had toegeleefd: het inleveren van mijn proefschrift. Om bij te slapen, feest te vieren, in bed te hangen, eindelijk eens dat museum te bezoeken, mijn huis op te ruimen, mezelf in de spiegel toe te spreken dat ik geen student meer was, maar docent, een bijna-Dr., een nieuwe volwassen ‘ik’.

Althans, dat was het plan. De conclusie van mijn proefschrift kon veel beter – meer pathos! riep mijn begeleider via Zoom – dus ik schrapte en knipte-plakte en schreef, en al gauw was het die ene laatste zondagmiddag waarop ik weinig spectaculair die ene pdf verzond en de avond overvloeide naar de daaropvolgende dag en mijn nieuwe leven als docent. Geen tijd voor twijfel of nostalgie, en de post-PhD depressie waarvoor ik was gewaarschuwd (het zwarte gat dat vraagt ‘wat nu?’) bleef me bespaard.

Goed, nu ben ik dus docent en schrijf ik een blog voor Culture Weekly, geef ik een inkijkje in wat me bezighoudt. Er is veel dat in me omgaat, te veel voor een simpele blog. Maar als ik een onderwerp mag kiezen dan is dat tijd. Het nemen, of misschien moet ik zeggen het krijgen, van tijd. Het is er misschien de tijdsgeest niet naar om tijd te krijgen (efficiëntie is het credo), en mijn komst naar de Radboud was allesbehalve traag, maar wat ik mijn studenten bovenal gun is tijd.

Ik gun studenten tijd om nog niet te hoeven weten wat er na de studie komt, om niet van assignment naar assignment te rennen, om niet continu in stress te verkeren over de volgende deadline. Om met aandacht een boek te kunnen lezen, en te herlezen, om zich ergens in te verliezen, of voor zich uit te staren en gewoon maar even te zijn. Op z’n ouderwets een ommetje te maken. Natuurlijk hoort stress ook bij het leven, en heeft denk ik iedereen soms harde deadlines nodig om in beweging te komen. Maar het uitzoomen en het echte diepe nadenken (en voelen) vraagt tijd.

Ik herinner me dat ik in 2019, vlak nadat ik was begonnen aan mijn proefschrift, vurig hoopte dat ik dit werk zou kunnen afmaken voordat er (onder leiding van Trump) een grote ramp zou uitbreken. Dat ik verder zou kunnen gaan met schrijven, mijn werk zou kunnen publiceren, voordat het mis zou gaan. Dat er al gauw een pandemie, en twee jaar later een oorlog in Europa aan zouden komen wist ik natuurlijk nog niet. Maar dat er veel zou gaan veranderen in de wereld om me heen, dat hing in de lucht.

Zo ook nu. We weten dat het klimaat radicaal aan het veranderen is, dat we daar deel van zijn, en dat het leven er niet makkelijker op zal worden. We zien hoe naast klimaatcrises ook oorlogen mensen opschudden en verjagen van hun thuis. We worden continu bespioneerd door big tech bedrijven en we hebben geen idee wat daaruit zal ontstaan. Of onze democratieën zullen overleven, wat privacy vandaag betekent. We zijn kwetsbaar en we weten het. Daarover nadenken is onze functie als geesteswetenschappers: veranderingen en hun vaak koloniale geschiedenissen in woorden vatten, en ze relateren aan de cultuur die ons omringt.

Ik gun studenten de tijd om zulke grote vragen te stellen, en niet te verdwijnen in fragmenten van het alledaagse. Maar ook gun ik studenten de tijd om al het grote te vergeten en enkel hier en nu te zijn. Om zichzelf te leren kennen en te onderzoeken wat hen drijft en interesseert. Zonder oordeel, zonder haast. Ik gun studenten tijd.

Mijn proefschrift kwam er deels tijdens de pandemie, bij uitstek een periode van vertraging. Het was er nooit gekomen zonder vele uren wandel- en staar-tijd, en zonder tijd voor lichaamsbeweging en -verzorging. Ik kreeg de tijd om te laten bezinken en af te wegen welke woorden het meest passend waren voor wat ik wilde zeggen. De versnelling in mijn laatste twee weken was mogelijk doordat er al zo veel tijd lag in de tekst.

Nu gaan we verder alsof de pandemie er nooit geweest is, alsof er geen oorlog dreigt, alsof er geen klimaatverandering doemt, alsof we doodnormaal in oude ritmes kunnen terugvallen. Terwijl we continu op onze tijdelijkheid worden gewezen, gaan we door zo lang het gaat.