
Vorig jaar schreef ik voor Culture Weekly een blog over mijn bezoek aan het Marius van Dokkum museum in Harderwijk, waarbij ik mezelf betrapte op een nogal snobistische houding ten opzichte van zijn kunst: Van Dokkum was een sellout en niet het soort kunstenaar waar ik als cultuurwetenschapper van zou moeten houden. Afgelopen meivakantie deed ik echter iets waar ik me als cultuurwetenschapper nog veel meer voor schaamde. Ik ging op vakantie naar Egypte en zag daar niet één piramide en bezocht geen enkel museum. Tien dagen lang vertoefde ik op een resort in toeristenstad Hurghada. Aan de Rode Zee, maar voornamelijk met cocktails aan het zwembad.
Tot een paar weken voor mijn vakantie vertelde ik bijna niemand erover, bang voor oordelen over mijn milieuvervuilende vliegreis en het gebrek aan culturele en intellectuele diepgang in mijn zon-zee-strandvakantie. En weer kwam de gedachte in me op: mag ik dit als cultuurwetenschapper eigenlijk wel doen? En vooral: mag ik het ook leuk vinden? Is het wel oké als ik naast een mooie roman ook de Linda en &C meeneem om al dobberend op mijn plastic opblaaszwemband te lezen? Ben ik dan wel een goede cultuurwetenschapper?
Naarmate de reis dichterbij kwam zette ik me langzaam maar zeker over mijn schaamte heen. Ik opende ook mijn ogen voor wat ik allemaal wél zou kunnen zien in Egypte. Cultuur zit immers niet alleen verborgen achter theaterdoeken en museummuren. Daarom in dit artikel drie typische ACW-inzichten die ik had in Hurghada.
- De resorts in Hurghada waren één grote oriëntalistische fantasie – hoewel die van ons nog meeviel. In de bus vanaf het vliegveld kwamen we onder andere langs Ali Baba Palace, Alladin Beach Resort en allerlei andere parken die leken op een magisch paleis waar alles mogelijk is. Alle gouden daken en grootse fonteinen stonden overigens in scherp contrast met het ‘echte’ Hurghada, dat voornamelijk bestond uit halfafgemaakte gebouwen, armoedig uitziende restaurantjes en witverlichte winkeltjes.
- Dat ik als westerse toerist wellicht maar weinig van het echte Egypte zou zien, werd me bovendien pijnlijk duidelijk toen ik op het balkon van onze hotelkamer genoot van het uitzicht. Het was prachtig, maar wel een uitzicht dat volledig voor mij als toerist is geconstrueerd. Een vakantie in een resort is toch een soort leven in een simulacrum: je waant je in een stad, maar eigenlijk kijk je vooral naar appartementencomplexen met daarin mede-vakantiegangers. En zag ik daar in de verte nou een oude moskee, of gewoon de top van Jasmine Palace Resort? Ik zou het je echt niet kunnen vertellen.
- Het derde dat me de hele vakantie bleef opvallen, waren de imagined communities en bijbehorende wij/zij-denken. Ik verbaasde me vooral over de snelheid waarmee ik me onderdeel voelde van een groep. Niet alleen met de andere Nederlandse toeristen die mee gingen op ons duik- en snorkeluitje, maar ook met de toeristen die voor ‘ons’ resort hadden gekozen tegenover al die andere hotels in de omgeving. Ik vormde een community met de vakantiegangers die meededen aan de redelijk teleurstellende aquagym en bestempelde de mensen die op hun ligbedjes bleven liggen als ‘de Ander’. De Egyptische proppers die je voortdurend allerlei boottochtjes, massages, fotoshoots en kameelritjes kwamen aansmeren speelden overigens slim in op dit principe door (vooral mannelijke) toeristen voortdurend aan te spreken met “my friend”, waarna ze je een “special price” aanboden om die vriendschap mee te verzilveren.
Deze vakantie leerde ik twee dingen. 1. De cultuurwetenschapper in mij verdwijnt niet ineens in een all-inclusivehotel en 2. Het is ook heel goed om te ontspannen, ook als dat met de Linda is.